Het is nu 20 jaar geleden dat de genocide in Rwanda begon. Het is ook 20 jaar geleden dat ik daar zat en getuige was van de eerste verschrikkingen. Eerder schreef ik voor Wereldwijzer een column over dat, ondanks alles, prachtige land:
http://www.wereldwijzer.nl/content.php?r=219-Column-Royan-Zweet-en-bloed-in-Rwanda
Ik schreef ook een boek met de titel ‘Reizen door landen in opspraak’ waarin ik o.a. Rwanda beschreef: Ecritures.
Hieronder een stukje uit dat boek, over Rwanda en Kigali in 1994:
'Bij het aanbreken van de nacht beginnen de moordpartijen weer. Niets wetende en onschuldige mensen worden door Hutu milities neergeslagen met kapmessen en zwaargewond of dood achtergelaten op straat. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen, vrouwen en kinderen. De genocide is begonnen en zou de komende periode een miljoen levens kosten. Roerloos liggen mensen op straat, met open schedels terwijl de lichamen nog leven. Afgehakte ledematen liggen naast de lijven, ogen kijken je aan en smeken om hulp, handen proberen iets vast te pakken, maar zelf de helpende hand bieden kan niet. Als je maar iets onderneemt word je zelf ook vermoord. Iedereen staat machteloos.
In een soort van gevechtspauze worden de lichamen overdag opgehaald door vrachtwagens. Ik begrijp niet of het overheid is of wat anders. Doden en bijna doden worden opgestapeld in de laadbakken. Er zal geen verzorging plaatsvinden maar de mensen worden in grote kuilen gestort en al dan niet verbrand. Levend voor degenen die niet meer weg kunnen komen.
De VN en de blauwhelmen kunnen niet ingrijpen en geen bescherming bieden. Ik spreek met militairen en ze zeggen dat ze vanwege hun mandaat neutraal zijn en zich niet kunnen mengen in binnenlandse aangelegenheden. Ik snap dat ze in een spagaat zitten maar heb ooit geleerd dat soldaten er zijn om te vechten en niet om toe te kijken. Wanneer de inzet van militairen wordt bepaald door bureaucratie, diplomatie en politiek krijg je dit dus. Soms pakt dat goed uit, maar in Rwanda duidelijk niet.
De periode erna is er een met afwisselend geweld en rust. Je weet nooit wat je kunt verwachten. In de kampen beginnen de vluchtelingen opstandig te worden wegens het tekort aan rantsoenen. Het regent ook veel en wegen en kampen staan blank. De acacia’s langs de wegen zijn prachtig om te zien maar niemand heeft er nog oog voor. Steeds meer mensen laten het leven, ook Rode Kruis medewerkers. Tijdens wat één van mijn laatste ritten zou zijn van Burengé naar de hoofdstad zie ik hoe een hinderlaag wordt opgebouwd met behulp van takken. We zijn net te vroeg voor de overvallers en via de radio probeer ik een ieder die achter mij zit nog te waarschuwen. Maar zowel AZG als het Belgische Rode Kruis vallen binnen het uur ten prooi aan de criminelen. Het wordt dan ook totaal onverantwoord om nog naar de kampen te gaan en zelfs om in Rwanda te blijven. Ik neem me voor om als ik hier eenmaal weg ben nooit meer in mijn hele leven terug te keren naar dit land. Het is echt voorbij. Er valt gewoonweg niets meer te doen, hoe ongelooflijk het ook klinkt.
Vlak voordat ik het land definitief achter mij laat ontploft er weer eens een granaat in mijn buurt. Ik voel de luchtdruk maar gelukkig niet de scherven. Meteen wordt er ook geschoten maar ik blijf ongedeerd. Het lijkt alsof ik wen aan het geweld en het me minder doet. Op het moment dat ik Rwanda verlaat draai ik me zelfs niet een laatste keer om. Ik kan en wil het niet aanzien. De burgeroorlog zit nog niet eens op zijn trieste hoogtepunt en het wordt dus nog erger. Het moorden is pas begonnen en het zal nog een tijd duren voordat we beseffen hoe groot dit is aangepakt door de radicale Hutu’s. De wereld grijpt in eerste instantie niet in. De grote mogendheden hebben het te druk met al die andere brandhaarden op die aardbol waar Rwanda maar een klein stipje op is.’
Royan van Velse