haha bloem! je bent al een echte schrijfster aan het worden!! dan wachten we tot woensdag
en dat is morgen al!!!
succes met het vervolg schrijven…![]()
haha bloem! je bent al een echte schrijfster aan het worden!! dan wachten we tot woensdag
en dat is morgen al!!!
succes met het vervolg schrijven…![]()
We rijden Bodrum uit. Deze weg is voor mij bekend, aangezien we weer richting de luchthaven rijden. Ik voel de ogen van de medepassagiers in mijn rug prikken. Ik kijk opzij. Een oude dame met hoofddoek grijnst haar tandeloze mond bloot. Ik kijk gauw de andere kant op en kijk naar buiten. Ik zie de zon op het water glinsteren en vraag me af hoe ik Antalya zal vinden. Ik heb natuurlijk flink geGoogled en rond gevraagd, maar wat ik weet is dat vooral de luxe ultra all-inclusief hotels zich buiten Antalya bevinden. In Antalya zelf heb ik geen enkel hotel kunnen vinden dat bekend was bij anderen en volgens de verhalen is het een grote, drukke, levendige Turkse stad. Ik ben zeer benieuwd.
Lang geef ik mezelf echter niet de tijd om erover na te denken, want ik ben moe. De bus hobbelt een beetje heen en weer en ik voel langzaam mijn ogen dichtzakken. Ik val in slaap. Echt lang en vast slaap ik echter niet. Als we een scherpe bocht maken, open ik mijn ogen en kijk waar we zijn. Ik heb geen flauw idee. Ik probeer de borden langs de weg te lezen, maar niets komt mij bekend voor en ik word er niet veel wijzer van.
Het is rustig in de bus en behalve de muziek van de chauffeur is het helemaal stil. Af en toe loopt er een jongen langs en ik draai me half om, om te zien wat de andere passagiers doen. Ik zie een stelletje zitten dat tegen elkaar aan in slaap is gevallen. Twee heren praten met elkaar, maar zo zachtjes, dat ik ze niet kan horen. Verder zitten er nog enkele jonge mannen alleen in de bus. Verder kan ik niet kijken, anders moet ik me helemaal omdraaien en ik wil niet te opvallend naar de overige passagiers gapen. De andere passagiers hebben hier echter geen enkele moeite mee, en schaamteloos kijken ze naar mij.
Snel kijk ik weer voor me en naar het landschap dat voorbij trekt. Ik heb aardig wat beenruimte en de bus rijdt gestaag door. Het is al met al best comfortabel en ik ben verbaasd als een van de jongens langs komt met bekertjes. Ik kijk net de andere kant op, en als ik terug kijk, zie ik dat ik ook een bekertje heb gekregen. Ok… Ik heb geen flauw idee wat er van me verwacht word. Als de jongen de hele bus door is geweest komt hij langs met een mandje, met allemaal zakjes erin. Gelukkig begint hij gewoon vooraan en ik zie dat de mannen voor mij een zakje krijgen. Ze hoeven niet te betalen en als hij bij mij komt, vraagt hij in het Turks aan mij, wat ik wil hebben. Ik versta het woord ‘çay,’dus ik neem aan, dat ik keuze heb uit koffie en thee. Ik kies voor thee en neem het zakje in ontvangst.
Ik voel me net een aapje in een programma van Animal Planet, dat voor het eerst iets krijgt, dat hij nog nooit gezien heeft. Ik draai het zakje rond en zie dat er een servetje, een lepeltje, een zakje thee inzit en ook nog een zakje, waar een nat doekje in zit. Toe maar, ik word verwend. Nu nog kijken hoe dit aapje het zakje open krijgt. Met grof geweld, scheur ik het pakketje uiteindelijk maar open, want ik zie nergens een scheurlijntje of zoiets. Inmiddels is de service jongen helemaal rond geweest en nu staat hij voor me met een thermoskan met warm water. Ik geef hem mijn bekertje en krijg hem gevuld weer terug. We hoeven blijkbaar niet te betalen. Ik sop met mijn theezakje en dankbaar maak ik gebruik van het servetje. Ik krijg ook nog een zakje suiker en het hele feest is compleet.
Als ik denk dat het nu wel gedaan is met de verwennerij komt de jongen ook nog eens langs en legt op mijn uitgeklapte tafeltje een zakje neer. Het plaatje laat een soort van chocolade cakeje zien. Ook deze hindernis komt het aapje te boven en ik zit met de trofee in mijn handen. Het *is *een chocolade cakeje en voorzichtig breek ik een stukje af. Het kruimelt verschrikkelijk en snel veeg ik de kruimels van mijn schoot. Ik kijk vlug opzij, maar niemand let echt op mij en iedereen is druk bezig met roeren in zijn eigen thee of koffie.
Ik krijg een visioen van een Duitse cake. Ik zit bij familie in Duitsland op de bank. Er wordt mij een schaal voorgehouden met keurig netjes afgesneden plakken cake. Vanille cake met een laagje chocolade eroverheen en een blubje groen spul in het midden. Ik neem een hap en voordat ik de cake goed en wel in mijn mond heb, brokkelt het hele stuk uit elkaar en ik eet niets anders dan droge lucht. Dat was werkelijk de meest vieze cake die ik ooit gegeten heb, en sindsdien heb ik een aversie van voorverpakte cake.
Deze chocolade cake brokkelt al net zo, en ik hou mijn hart vast, als ik het stukje in mijn mond stop. Ik ben dan ook uiterst verbaasd en aangenaam verrast is, als blijkt dat de cake werkelijk verrukkelijk is. Ik wist wel dat de Turken lekkere koekjes en andere zoetigheden konden maken, maar dit had ik toch niet verwacht. Ik smul van mijn thee met cake en bedenk me, dat de reis nog niet zo slecht is.
Tevreden kijk ik naar het landschap dat zich aan mij voorbij trekt.
Na een tijdje rijden we de grote weg af, en parkeren op een soort van busterminal. Een van de jongens in net pak, loopt naar voren en hij zegt het een en ander in de microfoon. Wat gaan we doen? Waarom stoppen we en wat moet ik doen? Ik bedenk me dat dit vast de eerste stop is en wacht af wat de andere passagiers doen. Ze staan allemaal op en lopen naar buiten. Ik volg gedwee en neem mijn tas mee. Buiten sta ik eventjes stil en kijk om me heen.
De buschauffeur komt naar me toe en gebaard naar me. Huh? Wattuh. Hij begint in het Turks te praten en ik haak al meteen af. Waarschijnlijk staan de vraagtekens op mijn gezicht te lezen, want hij stopt midden in een zin met praten. Hij grijpt me bij mijn pols en wijst op mijn horloge. Oh…de tijd. Ja, natuurlijk, we houden pauze en nu gaat deze beste man mij natuurlijk vertellen hoe lang. Hij steekt beide handen in de lucht. Tien minuten. Ja, ik snap hem. Zo blond ben ik dan toch nog niet.
Ik kijk rond en zie het bordje met een vrouwtje staan. Dat zullen de toiletten wel zijn, zo moeilijk is dat niet. Ik loop het gebouwtje binnen en kom in een grote ruimte. Overal staan hokjes en ik duw er eentje open. Ai. Daar was ik al bang voor. Het zogenaamde gat in de grond. Geen toiletpot. Ik kijk rond. Ik open nog een deur en daarna nog een. Allemaal een gat. Hoe nodig moet ik? Ik twijfel, wel doen? Niet doen? Ik loop terug naar het eerste hokje en vind die relatief schoon. Wie weet wat ik straks allemaal nog tegenkom en ik besluit het maar gewoon te doen. Je kunt het maar beter kwijt zijn.
Ik wurm mijn broek naar beneden en twijfel. Dit gaat mij niet lukken. Snel doe ik hem uit en hang hem aan het haakje aan de deur. Het gaat relatief goed, zonder te morsen, maar ik merk dat dit alles veel tijd kost. Oh jee, ik zie dat er inmiddels al tien minuten zijn verstrekken. Ik moet nu echt opschieten, anders moet heel de bus op mij wachten. Snel pak ik mijn broek van het haakje en kan ternauwernood voorkomen dat de broekspijp op de grond terecht komt en het water opzuigt. Ik loop te hannesen met de broek en ben blij als alles redelijk op zijn plek zit.
Ik ren bijna het toiletgebouwtje uit, en zie iedereen al in de bus zitten. In looppas loop ik richting de bus en stap met een rood hoofd in. Snel ga ik op mijn plaats zitten en voel alle ogen op mij gericht. Weer kijkt de buschauffeur via de spiegel naar mij en ik zie hem zijn hoofd schudden. Ja, sorry, hoor! Dan moeten ze maar eens normale wc’s plaatsen. Dat is toch geen doen zo!
Gelukkig vertrekt de bus meteen en ik kan me weer richten op het uitzicht vanuit mijn raampje. Een vreemd landschap trekt aan mij voorbij. We rijden langs dorpen en kleine steden. Ik zie grote flats en kleine golfplaten huisjes. Een vrouwtje staat aan de kant van de weg te wachten, totdat de bus gepasseerd is. Aan een touw heeft ze een ezel vast. De ezel heeft een bos takken op zijn rug. Geduldig wacht ze tot we voorbij zijn.
De bus stopt voor een stoplicht en ik zie kinderen op een veldje spelen. Ze zwaaien naar de bus. Ik moet me bedwingen om niet terug te zwaaien. Ik val al zoveel op, als ik terug zou gaan zwaaien, denken ze vast dat ik helemaal van een andere planeet kom. Ik glimlach naar de kinderen, maar daardoor gaan ze nog harder zwaaien. Ze komen nu naar de bus toe rennen, maar de bus trekt al op. Het stoplicht is nog steeds rood. Maar net als de kinderen bijna bij de bus zijn, springt het stoplicht op groen en rijden we echt weg.
Ik sta versteld van die stoplichten hier. Ze staan nog op rood, en de buschauffeur rijdt gewoon langzaam door of als we stilstaan, begint hij ineens te rijden. Snel daarna springt het stoplicht inderdaad op groen en pas veel later zie ik, dat sommige stoplichten een aftel systeem hebben. Daarmee kan de buschauffeur natuurlijk zien, hoelang het nog rood is. Ik begin het hier door te krijgen.
We verlaten het stedelijke gebied weer en er valt niet zoveel meer te zien. Het slaapgebrek van met name afgelopen nacht begint zich te wreken en ik val weer in slaap. Als ik wakker word, staan we stil. Ik heb in een onmogelijke houding gelegen en mijn nek en schouders zijn helemaal verkrampt. Ik beweeg mijn hoofd van links naar rechts en dat doet al flink pijn. We staan stil en ik heb het gigantisch warm. Het is inmiddels al bijna middag en ik heb flink gezweet. Het is echt warm in de bus. Ik ben chagrijnig. Ik ben moe, heb dorst en het veel te warm. Ik kijk met een boze blik rond. Waarom staan we stil. Nu zie ik dat we op een groot busstation staan. De andere passagiers zijn al zo goed als buiten en ook ik stap naar buiten.
Buiten is het zo waar nog warmer en je zou echt niet zeggen dat het al september is. Ik kijk naar de buschauffeur en die steekt eerst tien vingers en daarna nog eens vijf op. Ok, dat snap ik, vijftien minuutjes pauze. Ik loop naar een fonteintje en maak mijn gezicht nat. Zo, dat lucht op zeg. Ik voel me een stuk schoner en frisser. Ik loop naar één van de winkeltjes en koop een rolletje Mentos. Ik durf niet te ver weg te gaan, bang om weer te laat terug te zijn bij de bus. Ook is dit busstation een stuk groter en honderden mensen krioelen door elkaar. Ook staan er een stuk meer bussen dan bij de laatste stop en ze lijken allemaal op elkaar. Ik ga op een stoepje zitten in de schaduw en kijk naar de mensen.
Hele zakken rijst worden in het bagageruim van de bus geladen. Vrouwen met hoofddoeken staan afscheid te nemen van hun familieleden. Mannen praten nog een beetje met elkaar, geven elkaar een knuffel en stappen in. Op een ander perron komt net een bus aan, en daar springt een Turkse jongen uit de bus, stormt op zijn wachtende familieleden af, en wordt door iedereen hartelijk geknuffeld. Het is een vertederend schouwspel en je kunt zien dat ze echt blij zijn, om hem weer te zien.
Ik kijk op mijn horloge. Nog vijf minuutjes. Wat duurt dat lang zeg. Ik heb echt het idee dat ik er al een wereldreis op heb zitten, maar het is nog maar half twaalf. Nog minimaal twee en half uur. Ik sms Ali waar in nu ben en dat ik in ieder geval een flink end onderweg ben. Ik krijg niets terug en moet mijn telefoon alweer uitzetten, als ik de bus weer in moet. Ik heb heel de dag nog niets van hem ontvangen en dit verontrust me een beetje.
Zou alles in orde zijn? Hij zal me toch wel komen halen? Of zou de hele uitnodiging een geintje zijn geweest?? De twijfel slaat toe. Verontrust neem ik weer plaats in de bus en het huilen staat me nader dan het lachen. Wat moet ik doen als hij er niet is? Uiteraard bellen, maar ja… Wie weet wat er allemaal aan de hand is.
De komende uren kruipen voorbij en om de zoveel minuten kijk ik op de klok. We zijn er nog steeds niet. De spanning en de stress nemen toe. Ik ben misselijk, moe en chagrijnig. De reis duurt te lang.
Stiekem zet ik toch eventjes mijn telefoon aan. Ik wacht en kijk angstvallig naar het schermpje van mijn mobiel. Er gebeurt niets. Het is twaalf uur en ik ben er nog lang niet. Ik zucht. Ik doe mijn ogen dicht. Ik open ze weer. Ik heb het nog steeds warm. Ik voel aan de airco en zet deze verder open. Ik kijk naar buiten. De kou trekt langs mijn nek en ik zet de airco weer zachter. Velden en weiden trekken voorbij. Ik heb het nu snikheet. Gelukkig is daar weer een van de service jongens die weer bekertjes uitdeelt. Na een rondje bekers uitdelen komt hij langs met drie flessen. Cola, Fanta en water. Wat een luxe zeg. Ik snak naar een bekertje Cola. Wat heerlijk zeg!
Ik doe een nieuwe batterij in mijn MP3-speler en probeer me te concentreren op de muziek. Ik skip wat heen en weer, maar luister niet echt. Dit is echt zenuwslopend. Ik heb mijn telefoon op stil gezet en om de paar minuten kijk ik erop. Geen bericht. Wel zie ik elke keer de tijd en het schiet gewoon niet op.
Ik zie nu ook de borden langs de weg. Antalya staat al genoemd. Ik ben in ieder geval op de juiste weg. Ik zie het aantal kilometers op de borden aftellen, maar daarmee groeit de onrust. Ik ga Ali weer zien. Hij gaat mij weer zien en ik ga met een hand door mijn haar. Dat zal wel niet zo fraai zitten. Wat moet ik tegen hem zeggen?? Had ik toch nog een kadootje mee moeten nemen?? Ik had een extra zak drop uit Nederland voor hem meegenomen, maar die was al op, voordat ik mijn busticket gekocht had.
Ik zucht nog een keer diep. Het is inmiddels twee uur geweest en we zijn er nog niet. Ik zit nu al meer dan zeven uur in deze klote bus. Ik ben ongeduldig, ik wil eruit, maar tegelijkertijd kan het me niet lang genoeg duren. Uitstel van executie zeg maar. Nu we Antalya naderen, stopt de bus steeds vaker. Of en toe stapt er iemand uit en soms neemt de buschauffeur zo maar iemand mee voor een paar kilometer. Schiet nou op! Mijn nagels zijn bijna allemaal aangevreten en ik moet alweer plassen. Het is al half drie en ik stik van de honger. De zenuwen, de Mentos en de Turkse cola vormen samen een vervelende knoop in mijn maag.
De flats worden nu steeds hoger en er is meer verkeer op de weg. We zijn min of meer in Antalya. Ik zie het bord met autogar aangegeven staan, maar het duurt nog een eeuwigheid voordat we er zijn. Ik durf amper op mijn telefoon te kijken. Nog steeds geen bericht. Hij is er niet. Over een paar kilometer ben ik op het busstation van Antalya en hij is er gewoon niet.
We zouden drie stops maken, maar in totaal waren het er maar twee. Het is al bijna drie uur als we door de slagboom van het busstation rijden. Ik kijk uit het raampje en scan de gezichten. De chauffeur parkeert de bus en zet de motor af. We zijn er. Ik ben in Antalya
Toch een verhaaltje voor morgenochtend…eerder ga ik niet lezen, hoort bij mijn ochtend ritueel dus…
Thanks vast voor deze verrassing!
Nog geen woensdag en nu alweer een vervolg. Dit verhaal is echt super hoor!
En de grootste kracht is wel het moment waarop je steeds stopt. Super nieuwsgierig en we moeten weer wachten
![]()
Helemaal super vind ik het! Ik moet van alles in mijn huis doen, maar WW.nl is wel errug verslavend, helemaal met zulke verhalen. Toppie!
Kom maar op met Anatalya…ik ben benieuwd hoe je erover gaat schrijven(jij bent er toch nog nooit in hotel geweest of wel??)
Ik wacht geduldig op het vervolg(als je maar opschiet :hihi:)
Jeetje, zit ik net helemaal in je verhaal, is het alweer afgelopen! Kijk uit naar het vervold. Bloem, je hebt echt talent meid. Doe er iets mee!
@ beps…klopt, ben nog nooit daar geweest…
kan dus niet verder totdat ik op ‘research’ daar naartoe ben geweest
als jullie allemaal ff inchippen voor en ticket, hebben jullie met een dikke week een vervolg…:unibrow:
:finger: :finger: :finger: :finger: :finger:
Daar sta ik dan. Antalya busstation. Alle andere passagiers staan op en pakken hun spullen en verlaten één voor één de bus. Ik blijf zitten. Ik zie Ali nergens en heb ook nog niets van hem gehoord. Ik hoop dat hij me nu belt met de vraag waar ik blijf, maar ik hoor niets. De laatste passagier schuifelt de bus uit en ik sta nu ook maar op en stap de bus uit.
Het is warm. Drie uur ’s middags in Antalya en ik smelt bijna. Ik voel me vies en alleen. Ik pak mijn tas en stap weg bij de bus. Om me een houding te geven ga ik de winkeltjes bekijken, alsof ik iets zoek. Maar ik zoek niets. Ik zoek iemand. Ali. Ik heb mijn telefoon in mijn hand, maar hoor niets. Ik bel hem. De telefoon gaat over. Mijn hart klopt in mijn keel en met trillende vingers houd ik de telefoon vast. Hij blijft maar overgaan, maar er wordt niet opgenomen. Nu slaat de paniek echt toe!
Ik probeer mezelf te kalmeren. Hij is vast wat later, maar toch echt onderweg en kan niet opnemen. Of hij is er al bijna en daarom heeft het geen zin om op te nemen. Ik kijk rond. Ik scan de mensen. Het is druk. Maar ik zie niemand die me bekend voorkomt. Ik scroll door mijn telefoonlijst en sta bijna op het punt om Ahmet dan maar te bellen, als er iemand op mijn schouder tikt. Ali! Mijn hart racet nu als een bezetene en ik draai me om. Een lange, donkere man staat voor me. Ook een Turk, maar het is niet Ali.
‘Hallo? Ik ben Bülent. Ali kon niet komen, ik ben gekomen om je op te halen.’ Hij heeft zijn hand uitgestoken en ik steek mijn hand erin, en hij schudt hem. Ik kijk eventjes voor de zekerheid over mijn schouder, maar deze Bülent moet toch echt mij hebben. Ik kijk hem aan en hij kijkt terug. Miljoenen vragen stuiteren door mijn hoofd. Wat? Wie? Hoezo? Waarom? Ik weet het allemaal eventjes niet meer. Hij zegt dat de auto iets verderop staat en vraagt of ik mee ga. Ik twijfel om honderd en één duidelijke redenen, maar als hij zijn arm spreidt en me onzichtbaar vooruit duwt, volg ik gedwee. Wat moet ik anders? We lopen over het busterrein en steken de straat over. In een straatje staat een Renault Clio geparkeerd. Bülent ziet mij kijken en zegt dat het een huurauto is en dat dit de komende vier dagen mijn vervoermiddel is. Ik knik. Van een afstandje ontgrendelt hij de auto en hij loopt naar de kant van de bijrijder. Ik moet toch niet rijden? Maar Bülent houdt het portier voor mij open en ik begrijp dat ik in moet stappen. Ik ben dit soort galantheid helemaal niet gewend en voel me er een beetje ongemakkelijk bij. Bülent stapt aan de andere kant in en als hij zich geïnstalleerd heeft, zucht hij een keer diep, slaat me op de knie en zegt: ‘Zo! Ben jij altijd zo spraakzaam?’ Ik besef nu pas, dat ik al die tijd nog geen woord gezegd heb en voel dat ik rood word. Maar ook nu zeg ik niets, want wat moet ik daar nou op antwoorden? Maar Bülent praat wel voor twee en zegt: ‘Oh, maar ik weet wel beter hoor…’ en hij grinnikt. Wat bedoelt hij daar nou weer mee?
We rijden weg en terwijl Bülent handig tussen het overige verkeer door laveert, begint hij te praten. ‘Je vraagt je natuurlijk af waar Ali is, niet?’ Jahhaaa…duh! Dat en nog veel meer dingen. Ik knik alleen maar. Ik staar door de autoruit en onbewust zet ik me schrap. Ik hou me goed vast aan het portier en mijn nagelafdrukken staan al bijna in het dashboardkastje. Bülent sjeest met een rotgang tussen het overige verkeer door en ondertussen steekt hij een sigaret op, kijkt af en toe naar mij en praat er lustig op los.
Bülent vertelt dat Ali niet kon komen omdat hij last had van zijn been en naar het ziekenhuis toe moest en daarom is hij me komen halen. Hij is bevriend met Ali sinds ze zich moesten melden voor de dienstplicht. Ze kwamen er al snel achter dat ze allebei ooit in Nederland hadden gewoond en nog goed Nederlands spraken. En dat hij bij Ali was die nacht, dat ze beschoten werden. Dat schept natuurlijk een band.
Bülent praat maar door over wat ze allemaal samen al beleefd hebben en wat hij heeft moeten doen om ook naar Antalya overgeplaatst te mogen worden, maar ik luister niet echt meer.
Ik weet niet of het de zenuwen zijn of de rijstijl van Bülent maar ik voel me niet zo lekker. Ik voel me misselijk en het valt ook Bülent op. Hij vraagt of het wel goed met me gaat en zachtjes schud ik mijn hoofd. Bülent slaat meteen af en kan daarmee ternauwernood iemand op een scooter ontwijken. We staan net op tijd stil, en ik zwiep het portier open. Half in en half uit de auto moet ik al overgeven. Oh, wat een ellende. De tranen springen me in de ogen. Misschien toch ook de alcohol? Bülent is nu naar mijn kant van de auto gekomen en wrijft me over mijn rug. Ik schaam me kapot. Wat een ellende zeg. Dit was dus absoluut geen goed idee. Beetje vervelend dat ik daar op deze manier moet achterkomen.
Als ik eindelijk het gevoel heb dat ik helemaal leeg ben, kijk ik weer op en Bülent geeft me een papieren zakdoekje aan. Hij vraagt of het een beetje gaat. Nou ja, niet echt hè? Maar het gaat wel weer een beetje en ik ga weer recht zitten. Mijn handen trillen nog steeds en de tranen prikken nog steeds in mijn ogen. Ook Bülent gaat weer zitten en we zwijgen een tijdje. Ik heb nog steeds geen woord gezegd en bedenk me nu pas, dat ik natuurlijk overkom als een koud, hard en ondankbaar persoon. Ik stamel: ‘Zeg uhm, Bülent, sorry hoor. Maar ik had het me allemaal een beetje anders voorgesteld…’ Hij knikt en zegt dat hij dat heel goed begrijpt. ‘Ik was het ook echt niet met Ali eens…’ zegt hij. Nu kijk ik hem verrast aan. Hoezo?
Bülent legt uit, dat Ali dit gisteren al wist, maar het mij niet wilde vertellen, omdat hij bang was dat ik dan niet meer zou komen. Ze hadden afgesproken dat Bülent mij in ieder geval zou komen afhalen, maar Ali wilde dat mij niet van tevoren vertellen. Ik voel de woede al in me opborrelen. Dat was wel een stuk makkelijker geweest. Niet alleen voor mij, maar ook voor Bülent en al helemaal voor Ali zelf. Dit vind ik absoluut niet leuk en dat zal ik hem straks zeker zeggen als ik hem zie. Àls ik hem zie.
Ik vraag Bülent hoe het dan nu met Ali is en wat de verdere plannen voor vandaag zijn. Mijn woede zwelt aan, als Bülent mij vertelt dat hij me naar mijn hotel zal brengen, zodat ik wat tijd heb voor mezelf en dan zullen hij en Ali me vanavond komen halen.
Mijn ogen vallen bijna uit hun kassen van verbazing en je kunt mijn oren horen klapperen. Wat? Dat wordt zomaar eventjes allemaal maar voor mij beslist? Ik reis zeven en een half uur naar een vreemde stad en dan word ik daarna gewoon *gedumpt *in een of ander hotel??
‘Ik denk het niet!’ zeg ik beslist. Bülent kijkt mij grinnikend van opzij aan. ‘Dat had ik al verwacht. Ik ben de rest van de dag vrij, we hebben een auto, waar wil mevrouw naar toe…?’
Ik erger me een beetje aan zijn spottende toontje maar moet ook wel lachen. Vreemd genoeg ken ik deze Bülent helemaal niet, maar ik voel me bij hem op mijn gemak.
Ik zeg dat ik best wel honger heb en wel wat zou willen eten. Dat is natuurlijk geen probleem. Hij kijkt eventjes rond en vraagt me dan om uit te stappen.
We laten de auto staan en lopen samen de straat uit. Ik heb natuurlijk geen idee waar we zijn, maar Bülent lijkt het allemaal precies te weten. We slaan linksaf, dan rechts en nog een keer rechts. Ik loop braaf met Bülent mee en ben blij als we er blijkbaar zijn. Hij staat stil voor een eettentje en we gaan naar binnen. Binnen zitten enkele mannen aan een tafeltje te praten en Bülent knikt naar ze als we langslopen. We gaan aan een tafeltje bij het raam zitten en één van de mannen aan het tafeltje staat op en loopt naar ons toe. Hij en Bülent praten wat in het Turks en even later komt de man terug met een menukaart. Ik bestel vast een cola en Bülent ook.
Het is rustig in de zaak en alle deuren en ramen staan open. Een verfrissend windje waait naar binnen en ik vind het wel lekker hier. Ik tuur naar de menukaart en kom tot de conclusie dat hij compleet in het Turks is opgesteld. Geen bladzijde met Engelse vertaling of iets in die trant. Ik weet wel een beetje hoe alles heet, maar ik wil toch graag zeker weten dat ik iets bestel, dat ik ook daadwerkelijk lekker vind. Ik kijk op voor hulp en mijn ogen zoeken die van Bülent. Die heeft dit echter niet door, en zit met zijn neus tussen de menukaart. Ik kijk naar hem.
Ik ken hem niet, maar hij doet vertrouwd aan. Hij is net als alle andere Turken donker en heeft donker haar en donkere ogen. Hij heeft een beetje flaporen maar ziet er niet onaardig uit. Hij heeft wel een beetje wat weg van een teddybeertje denk ik vertedert en zie hem nu breed naar mij lachen. Uhm, juist ja. Ik zal hem wel een beetje aan hebben zitten staren, want hij kijkt me vragend aan. Wederom krijg ik een rood hoofd. Ik duik weer in de menukaart om dit te verbloemen. Maar ik kom er zelf echt niet uit en vraag aan Bülent wat ik het beste kan nemen. Hij wijst me wat dingen aan op de kaart, en ik besluit ‘Izgara Köfte’ te bestellen. Ik heb dit wel vaker gehad en volgens mij was het wel in orde. Volgens Bülent is dat dus Köfte van de grill. Daar heb ik wel trek in.
Hij neemt hetzelfde en als we onze bestelling hebben doorgegeven, kijken we uit het raam. We zitten in een of ander achteraf straatje en er valt niet veel te zien. We constateren het allebei tegelijk en lachen er maar om. Ik vraag hem het een en ander over Antalya. Waar we nu bijvoorbeeld zijn, waar dat hotel is en waar hij en Ali dan zitten. Bülent verteld me dat we al buiten Antalya zitten omdat hij op weg was naar mijn hotel. De basis ligt een heel stuk verder weg en Ali heeft een leuk, lokaal hotelletje voor mij gevonden. Hij verteld me wel hoe het plaatsje heeft, maar het heeft zoveel onbekende klanken, en ik heb er nog nooit van gehoord, dat ik het direct maar weer vergeet.
Ik knik. Ik vind dit helemaal niets. Als ik had geweten dat ik hem pas veel later zou zien, dan had ik ook wel een bus later kunnen nemen, of zelfs een dag later kunnen komen. Ik kom tenslotte om mijn vriend Ali te zien, en niet om met zijn vriend te kletsen. Maar eigenlijk vind ik het helemaal niet zo erg. Die Bülent is een aardige, grappige jongen en ik merk dat ik dood en dood zenuwachtig ben om Ali daadwerkelijk te zien. Ik vind het op zich wel prettig dat ik even kan bijkomen van de reis, voordat ik hem kan zien.
Maar toch vind ik de gang van zaken niet helemaal kloppen en ben een beetje angstig, voor de komende dagen. Als hij me niet eens kan komen ophalen van het busstation, wanneer zal hij me dan nog meer aan mijn lot overlaten?? Op dit moment besef ik pas, hoe blij ik met Bülent ben. Ok, het is een vreemde, maar het is een aardige man, en hij spreekt ook nog eens Nederlands en hij begrijpt me volkomen.
We kletsen wat, totdat het eten komt. Hij vraagt hoe de reis is geweest en hoe mijn vakantie tot nu toe verlopen is. Ik vertel natuurlijk niet alles, maar houd mijn verhaal een beetje algemeen en vaag. Ik kan hem natuurlijk niet alles vertellen over mijn stapnachten en dronken klunzigheden. Als ik Bülent echter het een en ander vraag, steekt hij meteen van wal.
Ik krijg zijn hele levensverhaal te horen. Zijn familie komt uit Adana, maar hijzelf en zijn zus zijn in Nederland geboren. In Utrecht om precies te zijn maar toen hij vijftien was, gingen zijn ouders weer terug naar Turkije. Hij heeft toen nog een jaar bij een of andere oom gewoond, totdat hij zijn diploma had. Zijn zusje was wel meteen meegegaan met hun ouders en heeft haar middelbare school in Turkije gehaald. Hij mistte zijn familie echter toen zo erg, dat hij besloten heeft, om meteen na het behalen van zijn diploma terug te gaan naar Turkije.
Ons eten wordt inmiddels gebracht en het ruikt heerlijk. Ik val bijna aan, maar Bülent zit een beetje in zijn eten te prikken en staart zwijgend naar zijn bord. Ik merk dat er nog veel meer achter zit, en vraag hem, of hij verder wil vertellen. Hij knikt maar blijft zwijgen. Ik kijk naar hem. Hij ziet er erg verdrietig uit en nu zie ik dat zijn ogen verdacht vochtig zijn. Oh, jee, heb ik dat! Maak ik een volwassen man aan het huilen. Hij kijkt nu op van zijn bord, schudt zijn hoofd eventjes en schraapt zijn keel…
Hij begint te vertellen. Bülent is op weg van Schiphol naar Antalya. Hij heeft net een week eerder zijn middelbare schooldiploma gehaald en is op weg naar huis. Naar zijn vader en moeder en zusje, die hij ruim een jaar niet meer heeft gezien. De afgelopen weken heeft hij al zijn spullen gepakt en afscheid genomen van vrienden en kennissen. Zijn oom heeft hem naar de luchthaven gebracht en sindsdien is hij alleen. Hij kijkt ernaar uit om naar huis toe te gaan. Naar Turkije, naar Adana, naar zijn ouders. Ze zijn al een jaar geleden terug geëmigreerd en hij heeft ze echt gemist.
Het vliegtuig zet de landing in en hij kijkt uit het raampje en ziet de grond steeds dichterbij te komen. Met een klap landt het toestel en taxiet rustig naar de juiste plaats. Bülent is ongeduldig en probeert zo snel mogelijk buiten te komen. Uiteindelijk staat hij bij de bagageband te wachten op zijn koffers. Twee koffers en een grote doos heeft hij meegenomen. Een andere doos heeft zijn oom inmiddels naar Adana opgestuurd, maar toch had hij behoorlijk veel overgewicht. Als hij alles eenmaal op een karretje geladen heeft, rolt hij richting de uitgang.
Over enkele ogenblikken zal hij zijn familie weer zien.
Als Bülent eenmaal buiten staat, ziet hij een hoop mensen staan. Maar niet zijn vader en ook niet zijn moeder. Hij kijkt rond, maar ziet alleen maar vreemde mensen. Hij pakt zijn telefoon en toets het mobiele nummer van zijn vader in. De telefoon gaat over, maar er wordt niet opgenomen. Met een klap slaat hij zijn telefoon dicht. Ander nummer. Hij hoort de telefoon weer overgaan, maar ook zijn moeder neemt niet op. Nog een keer het nummer van zijn vader proberen dan.
Ik luister ademloos naar het verhaal van Bülent. Het lijkt alsof hij weer helemaal terug in de tijd is en alles opnieuw beleefd. Ik begrijp heel goed wat hij voelt, want er is niets zo frustrerend dat je verwacht dat iemand je komt halen en die persoon is er niet. Maar hoe goed ik zijn situatie ook begrijp, ik voel al aankomen, dat het voor Bülent allemaal heel anders is uitgepakt dan voor mij.
Inmiddels hebben we ons eten op en als de thee gebracht wordt, gaat hij verder.
Hij heeft dus een hele tijd op de luchthaven gestaan, en iedereen geprobeerd te bereiken maar dat is hem niet gelukt. Bülent zwijgt weer en heeft duidelijk moeite met zijn verhaal te vertellen. Ik brand natuurlijk van nieuwsgierigheid, maar toch zeg ik hem, dat hij het niet hoeft te vertellen als hij het niet wil.
Weer schudt hij zijn hoofd: ‘Nee, ik wil het jou graag vertellen, maar het is moeilijk.’ Ik knik begrijpend. Ik zie dat het moeilijk is, maar heb nog geen idee waarom.
Een straathond loopt voorbij en ik hoor het getingel van het roeren van het lepeltje in de thee van Bülent. De mannen praten nog steeds op zachte toon met elkaar achter in de zaak en dan flapt Bülent er ineens uit: ‘En toen werd ik gebeld dat ze niet kwamen. Omdat ze dood waren.’ Ik val bijna van mijn stoel! Wat zegt hij nou?
Ik wil allerlei vragen stellen, maar instinctief voel ik dat ik beter mijn mond kan houden en hem moet laten uitpraten. Ik bijt op mijn tong en leg mijn hand op de zijne.
‘Mijn vader en moeder waren onderweg met de auto naar de luchthaven om me op te komen halen en ze zijn geschept door een vrachtwagen.’ Hij zegt het heel droog en klinisch. Het lijkt alsof hij het medische rapport voorleest, maar ik zie nu de tranen weer in zijn ogen staan.
Ik wrijf met mijn hand over zijn hand. Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Bülent knippert met zijn ogen en er valt een traan op de tafel. Nu trekt hij ruw zijn hand terug en wrijft met de mouw van zijn sweater over zijn ogen. Zachtjes fluister ik: ‘Jeetje hè, Bülent, wat erg voor je…’ Ik heb op dit moment ontzettend met hem te doen. Het liefste wil ik naar zijn kant van de tafel lopen en hem een knuffel geven, maar ik doe het niet. Ik blijf zitten waar ik zit en Bülent gaat verder: ‘Blijkbaar wilde die vrachtwagen een auto inhalen en heeft daarbij de auto van mijn ouders over het hoofd gezien. Ik weet het nog steeds niet. Ze zijn wel naar het ziekenhuis gebracht. Daar hebben ze mijn zusje en mijn tante gebeld. Die zijn meteen naar het ziekenhuis gegaan, maar toen was het al te laat. Mijn oom heeft mij toen gebeld, dat niemand me kon komen ophalen.’
Ik zie het helemaal voor me. Bülent die op de luchthaven staat en blij is om weer in Turkije te zijn en dolgraag zijn familie weer wil zien, en dan dit nieuws te verwerken krijgt. Nou, welkom in Turkije, denk ik bij mezelf.
‘Maar het ergste is nog, dat ik op dat moment zo kwaad op ze was. Ze wilden me niet eens van de luchthaven komen halen! Ik heb uiteindelijk de bus naar Adana moeten nemen en de hele weg heb ik lopen schelden op mijn ouders. Pas op het busstation zag ik mijn oom en toen pas heeft hij me verteld wat er gebeurd was. En dat ze dus overleden waren.’
Ai. Ik kan me het schuldgevoel van hem wel voorstellen. Hij dacht toch dat hij opgehaald zou worden, en als dat niet gebeurd, voel je je natuurlijk behoorlijk in de steek gelaten. Maar dan blijkt dat het om zo’n verschrikkelijke reden was…
Ik wil hem honderdduizend dingen zeggen en ik wil hem vooral ook troosten, want hij is behoorlijk verdrietig geworden van het vertellen. Maar dan gaat de telefoon van Bülent. Ik kijk op. Bülent knikt naar mij. Het is Ali. Bülent zegt ‘hallo’ en ze praten eventjes in het Nederlands. Ik moet lachen. Ali wil altijd zo veel mogelijk Nederlands spreken, omdat hij als werk natuurlijk Nederlandstalige gids is. En daarom moet hij het Nederlands niet verleren. Ik had echter niet verwacht dat hij dit ook in Turkije, met andere Turken zou doen.
Maar dan schakelt Bülent over op het Turks en ik kan er niets meer van volgen. Blijkbaar mag ik niet horen wat ze bespreken en ik voel weer irritatie bij me opkomen. Ik kijk op mijn horloge. Half vijf al. Ik ben echt doodmoe en het eten heeft me loom en lui gemaakt. Dan ineens zwaait Bülent met zijn telefoon voor mijn neus. Ik houd het toestel tegen mijn oor en hoor de stem van Ali: ‘ Hi meissie.’ Ik mompel iets terug. Hij vraagt hoe het met me is en of ik het een beetje kan vinden met Bülent. Gelukkig verontschuldigt hij zich voor de ontvangst, maar hij zal er snel zijn.
Ik vind het allemaal best. De zenuwen gieren inmiddels weer door mijn lijf en ik besef dat ik wel erg dichtbij Ali ben, op dit moment. Alleen nog niet helemaal.
Hij vraagt of ik het goed vind, dat Bülent mij naar mijn hotel zal brengen en daarna hem gaat halen. Daarna zullen ze samen terugkomen en gaan we met z’n allen wat eten. Ik vind het allemaal best. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik wel een beetje angstig ben, om met Ali alleen te zijn. Ten eerste ben ik dat nog nooit geweest, behalve die ene keer in het voorjaar vorig jaar. Toen was Linda met Hakan mee gegaan en waren wij alleen achter gebleven. Maar toen zaten we in een bar en was het allemaal nog niet zo ingewikkeld. Nu vraag ik me af of we elkaar wel zoveel te vertellen hebben. De hele situatie is toch heel anders dan vorig jaar, toen we elkaar voor het laatst zagen.
Ik ga akkoord met zijn voorstel en we nemen afscheid. Ik geef de telefoon terug aan Bülent en ik hoor alleen maar ‘tamam, tamam,’ vanuit Bülent’s kant. Hij is het er ook mee eens. Als ze opgehangen hebben, vragen we de rekening en lopen we terug naar de auto.
Dag één in Antalya is bijna voorbij en ik heb nog niet veel ervan meegekregen. Wat zouden ze nu in Gumbet doen?
Als we weer in de auto zitten, krijg ik een sms binnen. Toen we net in het restaurant zaten, had ik Ahmet een bericht gestuurd, dat alles in orde was en ik goed ben overgekomen. Nu krijg ik er eentje van hem terug: ‘Happy 2 here that. Hope al is good next dayz. Be careful n have fun. Thinking f u. Take Care. X.’ Ik glimlach en stop mijn telefoon weer weg. We rijden nu nog verder de stad uit en voordat ik er erg in heb, stopt Bülent in een doodlopende straat.
Hij wijst naar een gebouw aan de rechterkant en zegt dat daar het hotel is. We stappen uit en lopen naar het hotel. Het ziet er verlaten uit. Bülent opent de deur en stapt naar binnen. Een typische hotelreceptie. Maar onbemand, dus drukt Bülent op de bel, die op de receptie staat. Het duurt een hele tijd, maar dan komt er eindelijk een vrouwtje aangestiefeld. Ze draagt een bruine rok en heeft slofjes aan. Ze heeft een vaal groene hoofddoek om haar hoofd geknoopt. Er piekt meer haar onder de hoofddoek uit, dan dat de hoofddoek bedekt. Ik moet me beheersen om niet te lachen. Bülent en het vrouwtje wisselen de nodige beleefdheden uit en daarna kijkt ze naar mij. Ze grijnst haar tandenloze mond bloot en haar gezicht is een en al rimpel.
Ik sta maar een beetje te staan. Mijn tas in de hand, handtas over mijn schouder en ik kijk rond in de receptie. Ik had het blauwe oog boven de deur al gezien, maar ook boven de andere twee deuren in de receptie hangt een blauw oog. Verder kijkt Atatürk streng op me neer vanaf de muur. Bülent vraagt aan mij of ik mijn paspoort eventjes wil geven en ik rommel wat in mijn tas.
Dan pakt het vrouwtje een sleutel en geeft hem aan Bülent. Ze wijst naar een van de deuren en lacht nog een keer naar mij, voordat ze de receptie weer uitstiefelt.
Bülent loopt in de richting die het vrouwtje gewezen heeft en ik loop braaf achter hem aan. Nu voel ik me pas echt een toerist en ben me akelig bewust van mijn lengte en grove postuur. Ook mijn blonde haren en kleding vallen schromelijk uit de toon. Bülent loopt inmiddels de trap op en zoekt mijn kamer. Helemaal achterin de gang heeft hij de juiste deur gevonden. ‘ Alstublieft uwe majesteit.’ En met een zwaai opent hij de deur.
De kamer is helemaal niet zo slecht en ik plof meteen op het bed neer. Ik kijk vanuit daar eventjes rond terwijl Bülent alle lichtknopjes uitprobeert. Hij opent de gordijnen en ik zie dat ik een mooi uitzicht heb. Bülent inspecteert de badkamer. Ik hoor het water stromen en vertrouw erop, dat het wel goed zit. Het is best een ruime kamer en er staan zelfs twee tweepersoons bedden. Daar zal Ali toch niet om gevraagd hebben?
Bülent komt weer terug de kamer in en staat een beetje verloren met de kamersleutel te zwaaien. ‘Nou, uhmmm…dan ga ik maar, denk ik?’ en hij kijkt me vragend aan. ‘Jij red je wel, hè? Ik ben over twee en half uur weer terug met Ali. Ok?’
Ik kijk op mijn horloge en zie dat dit dus betekend dat ik tot half acht heb. Ik knik van ja, maar ik ben niet echt overtuigd van mezelf. Als Bülent straks weg is, ben ik echt alleen in een vreemde stad. Dit is zo volkomen anders gegaan als ik had verwacht… Ik zucht.
Bülent komt naast me op het bed zitten en slaat me weer op mijn bovenbeen. ‘ Het komt allemaal wel goed, joh! Je gaat het hartstikke leuk hebben hier. Daar zorg ik wel voor, maak je maar niet druk.’ Gaat hij daar wel voor zorgen? Ik vraag me af hoe, maar ik zeg er niets over.
Bülent geeft mij zijn telefoonnummer en staat dan op. Hij overhandigt mij de kamersleutel en ook ik sta op. Hij staat al bijna bij de deur, maar toch twijfelt hij. Ik loop naar hem toe en omhels hem. Ik voel de warmte van zijn lijf onder mijn armen en nu slaat hij ook zijn armen om me heen. Hij is groot en sterk en ik ruik zijn gel. Ik draai mijn mond naar zijn oor en fluister: ‘Zeg, uhm, Bülent, bedankt ejh.’ Ik hoor hem even snuiven.
Dan duwt hij mij een klein beetje van zich af en hij kijkt me aan. ‘Tuurlijk, meis, heb ik heel graag gedaan. Tot strakjes!’ En dan draait hij zich om, opent de deur en voordat ik het weet, ben ik alleen in de kamer.
Ik zucht een keer diep en loop dan terug naar het bed. Ik plof er weer op neer en kijk naar mijn eigen spiegelbeeld. Jeetje hè, wie is dat spook? Ik til mijn arm op en ruik onder mijn eigen oksel. Oh, jee, juk, wat vies. Snel loop ik naar de badkamer en draai de warme kraan open. Eerst maar eens lekker douchen!
Nu ik weer alleen ben, komen ook de zenuwen weer terug. En de vragen. Bülent heeft niet verder vertelt, en ik ben zeer benieuwd hoe het verder met hem en zijn zusje is gegaan. Ik hoop dat hij dat nog wel een keer gaat vertellen. Ook denk ik aan Ali, of eigenlijk meer aan de afwezigheid van Ali. Erg vaag hoor, dat hij me laat komen, als hij weer naar het ziekenhuis moet.
En zo sta ik met de shampoo in mijn haren voor me uit te peinzen.
Als ik klaar ben, sla ik een handdoek om en wikkel mijn natte haren in een andere handdoek. Ik loop zo weer de kamer in, en voordat ik me besluit aan te kleden, test ik eerst het bed uit. Ik heb het warm gekregen van het afdrogen en wil eerst eventjes weer bijkomen. Ik ga eventjes liggen en kijk of het kussen niet te hard of te zacht is. Best een lekker bedje, denk ik bij mezelf.
Ik word wakker van mijn telefoon. Hij gaat één keer over en dan stopt het bellen. Ik word verdwaasd wakker en kijk om me heen. Waar ben ik? De kamer is donker, alleen het licht van een straatlantaarn schijnt naar binnen. Ik ga rechtop zitten en probeer een beetje wakker te worden. Oh jee. Dit kan niet goed zijn.
Ik kijk op de telefoon en zie dan, dat het Ali was die me net belde. Snel spring ik op en gooi mijn tas onderste boven. Ik gris er een spijkerbroek uit en snel probeer ik mijn ondergoed aan te doen. Dat lukt natuurlijk niet zo snel als ik het wil, en met een been erin en met het andere ernaast, val ik op de grond… Arch. Snel!! Het is al half acht en ik ben nog niet eens aangekleed. Snel krabbel ik overeind en dan lukt het me wel. Ik hijs ook even de handdoek goed, en dan doe ik de gordijnen een stukje opzij. Ik loer uit het raam en zie de Renault Clio voor de deur van het hotel staan.
Bülent staat tegen de auto aangeleund en rookt een sigaret. Hij ziet waarschijnlijk het gordijn bewegen en zwaait even. Ik zwaai niet terug, want ik voel de handdoek al bijna los glippen. Ik zie Ali nergens.
Dat is logisch, want nu hoor ik dat er iemand op mijn deur klopt. Oh, nee, dit meen je niet? Wat heb ik gedaan om zoveel straf te verdienen dat ik nu in niets meer dan twee handdoeken de deur moeten open doen voor Ali?
Ik vloek binnensmonds en loop richting de deur. Er wordt nog een keer geklopt en ik roep: ‘ I’m coming…!!’ Ik hijs de handdoek nog een keertje goed en doe dan met een zwaai de deur open.
Ik zie een tandenloze grijns in een gerimpeld gezicht. Het is het oude vrouwtje van de receptie. ‘Gel, Gel!’ Zegt ze, maar ze ziet ook dat ik nog in mijn handdoek sta en knikt. Ze mompelt iets in het Turks, wat ik uiteraard niet versta. Ze draait zich om en stiefelt weer de gang af.
Ik haal opgelucht adem.
Nu gooi ik de beide handdoeken af en kleed me razend snel aan. Alsof het nog niet spannend genoeg is om na een jaar mijn goede vriend Ali weer te zien, verga ik van de zenuwen, omdat hij nu op mij moet wachten. Ik zie mezelf in de spiegel en zie dat ik al helemaal rood ben aangelopen. ‘Ok’ zeg ik tegen mezelf ‘rustig ademhalen. Hij heeft je al een halve dag laten wachten, die paar minuutjes meer of minder maken nu ook niet meer uit.’
Het werkt. Snel kleed ik me verder aan en borstel mijn haren. Gelukkig zijn ze niet meer kletsnat en snel smeer ik wat make-up op. Ik pak een haarknip en steek mijn haren op. Ik grijp mijn handtas, werp een laatste blik op mijn spiegelbeeld en verlaat dan de kamer.
Ik dender de trap af en kom weer in de receptie. Ik kijk vluchtig rond, maar daar staat niemand. Ik open de deur van het hotel en sta buiten. Ik zie de Clio als staan en loop ernaar toe. Als eerste valt mijn blik op Bülent. Dan zie ik Ali staan. Hij staat met zijn rug naar me toe en ik ben geschokt. Hij lijkt langer en donkerder dan ik me herinner. Ik loop naar de auto toe en dan draait Ali zich om.
oooooooh ben benieuwd naar het vervolg
:drugged: :rolleyes: :wub: ![]()
*OOooooooooooooooooohhhhhhhhhhhhh!!!:wub: :wub: :wub: :wub: *