Ik kwam aan in Moshi en zat in een goed hotel. De mensen van het hotel hebben mij echter bedwelmd en bestolen en ik kreeg de indruk dat ze dit altijd doen: ze klopten op de deur zgn. om wc-papier te brengen. Ik werd meteen heel moe en kon het niet opbrengen om de deur daarna op slot te doen. Enkele uren later werd ik met zware hoofdpijn wakker. Toch had ik eerst niets door: ze stalen nl. ongeveer 25% van de cash die ik bij me had en verder niets, heel slim, dus.
Ze bleken ook samen te werken met een zgn. “fly-catcher” die ze eerst beweerden te kennen en die ze hadden gebeld toen ik in het hotel aankwam. Toen ik met deze “gids” een paar wandelingen had gemaakt, deden ze opeens alsof het een soort schooier was die niet te vertrouwen was en die ze amper kenden. Deze “gids” zat ook de hele tijd met hen te bellen om hen door te geven hoe lang ik nog van de kamer zou zijn en om bijv. te zeggen “Ze heeft het geld niet hier of niet daar”.
Op een avond was ik even op het dakterras en toen ik terugkwam was de kamer niet op slot. Toen ben ik meteen alles gaan nakijken. Er miste 310 US dollar. Ze gaven meteen de schuld aan de zgn. “gids” maar hij kon het onmogelijk gedaan hebben: ik loop nooit met zo veel geld rond. De manager beweerde dat de man bij mij op de kamer was geweest, maar dat was niet zo, niemand was op de kamer geweest behalve ik. De manager beloofde de volgende ochtend uitvoerig rapport op te maken. Maar de volgende ochtend drukte iedereen zich en toen ik toch nog over de diefstal wilde praten behandelden ze me als een slet die kerels op de kamer ontvangen had. En ze stuurden ook nog een nieuw rotzakje op me af die ze zgn. niet kenden en die me wel even wilde helpen met een uitstapje naar Zanzibar. Ze verkopen je gewoon aan een volgende “gids” als ze weten waar je naartoe gaat. Je moet nooit tegen iemand zeggen wat je volgende bestemming is, want ze geven en bellen het allemaal aan elkaar door en vertellen de anderen waar en hoe je je geld bewaart.
Ik ben toen snel met de “Noorderzon” vertrokken en ging toen in een gereformeerd guesthouse in Arusha zitten. Ik dacht dat ik daar veilig was, ook omdat het een zgn. “self-help”-hotel was waar je je eigen kamer schoon moet houden en niemand dus op de kamer komt. Ik heb toen mij koffer op slot gedaan en een hemd op de koffer gedrapeerd. Maar het hemd was wel mooi verschoven toen ik terug kwam.
Ik zal je maar niet vertellen wat voor gore trucs ik de rest van mij verblijf in Tanzania heb uitgehaald om te zorgen dat niemand meer in mijn koffer kwam.
In de bus tussen Moshi en Arusha zat een man naast mij die de hele tijd van mijn tas naar de weg buiten en weer terug zat te gluren. Ik kon zijn gedachten lezen. Als we dan weer stopten en er heel wat landweggetjes de rimboe inliepen had hij volgens mij grote moeite om zich te bedwingen.
Toen we op Zanzibar een excursie in een busje hadden geboekt zaten er bij ons in het passagiersgedeelte speciale jongens die aan de gids en de chauffeur voorin precies doorgaven wie het geld waar had en ze maakten dan gebaren om elkaar duidelijk te maken wie ze zouden bestelen.
Als er iemand een fooi gaf aan een arm smerig jongetje dat tijdens de wandelexcursie had meegeholpen, keek het jongetje waar zo iemand het geld had en vertelde dit dan snel aan de chauffeur.
Enkele uren later had zo’n armoedig lijkend jongetje opeens een schone hippe Westerse outfit aan en een bril op ---- had dus toch geld.
Ik heb veel met vrijwilligers daar gesproken. Ze hadden allemaal vreselijke dingen meegemaakt. Sommigen vertelden me b.v. dat er voor hun ogen een blanke werd beroofd en dat de Tanzanianen dan helemaal niets doen.
Het ergste vond ik nog dat allerlei mensen zich als “vriend” voordoen en je dan gewoon gigantisch willen en gaan belazeren. Geef mij Sao Paolo maar: een pistool tegen je kop en ik geef mijn nepbeurs af en daarna weer toffe mensen ontmoeten.
Alle toeristen die ik tegenkwam in Tanzania en de vrijwilligers zeker vonden de Tanzanianen verschrikkelijke mensen en veel van hen willen nooit meer naar Afrika, sommigen willen zelfs alleen nog naar Europa.
Op straat word je continue aangesproken door allerlei types die Karibu en Powa en Jambo en Mambo zeggen en volgens die halfzachte Novib-boekjes (die ik anders wel altijd heel goed vind) kun je zoveel gastvrijheid niet weigeren en moet je uitbundig teruggroeten. Maar die lui zijn echt vreselijk vervelend. Ik heb daarom met andere reizigers een aantal regels opgesteld voor Tanzania:
-draag een zonnebril zodat ze het niet kunnen zien als je in hun richting kijkt
-wees Oostindisch doof en blind en reageer op niets en niemand op straat
-loop rond met een gevoel en mentaliteit van “Ik lust je wel rauw” – anders red je het gewoon niet.
-mocht je in een enkel geval denken dat een groet van een wildvreemde op straat toch goed bedoeld was, mompel dan pas wat terug als je zowat al gepasseerd bent.
Sommigen gaan ook ongevraagd aan je tafeltje zitten in een restaurant of zo, terwijl er nog plenty andere tafels vrij zijn. Ik stuur zo iemand dan gewoon weg, maar ja, die boeven gooien het naar believen op “racisme”, natuurlijk.
Nederlanders die daar al meerdere maanden waren zeiden me: "Ik heb nog niet EEN iemand moet die gewoon oprecht geinteresseerd is in mij als mens, allemaal willen ze wat van je.
En dat vrijwilligerswerk daar is pure handel, pure business, afzetterij en de mensen daar zijn er NIET mee geholpen.
Ik nam een vliegtuig van Zanzibar naar Arusha met een Keniase maatschappij. Er werd omgeroepen, toen we een tussenlanding maakten, dat we op onze handbagage in de compartimenten moesten letten omdat “locals” wel eens spullen mee zouden kunnen stelen.
Op KIAirport sprak ik met twee Tanziaanse dames. Zij liepen voor me uit naar het vliegveld en de trap naar het vliegtuig op. Ze waren fit. Toen we aankwamen op Schiphol deden ze opeens of ze kreupel waren en lieten zich ondersteunen door stewardessen en liepen op die manier langs de paspoortcontrole.