(origineel bericht op be-more.nl)
Yirga Alem (2011-09-08)
’s Ochtends om kwart over vijf gaat de wekker. Iemand van een andere organisatie heeft vandaag voor ons om acht uur een afspraak gemaakt met een klein project in een stadje verderop. Hoewel legio vogels buiten al uitbundig fluiten, wordt het pas over een half uurtje licht en is het nog heerlijk toeven in mijn tweepersoonsbed, met de grote klamboe een hemelbed gelijk. Met lichte tegenzin sla ik mijn dekens open, kruip onder het net door en laat mijn voeten in mijn slippers glijden. Gelukkig, vanochtend is er stroom én water. Het bescheiden maar ijskoude straaltje uit mijn eenvoudige douche verdrijft effectief de laatste restjes slaap en een uurtje brengt een <em>bajaj</em> ons naar het busstation van Awasa.
Dit is weinig meer is dan een ommuurd stuk grond, vol met minibusjes en mensen. Buiten kopen we nog snel een zelfgebakken maisbrood en een paar bananen. Je weet immers maar nooit hoe de dag verloopt hier. Meteen worden we benaderd door mannen die roepen: ‘Addis? Addis?’ Maar nee, niet vandaag. ‘Yirga Alem?’ antwoorden we vragend. Behulpzaam pakken ze onze arm en wijzen ons in een andere richting. Dit herhaalt zich iedere paar meter, tot we in een busje zitten. Al snel zijn de andere plaatsen bezet en vertrekken we, nog verder naar het zuiden.
Zodra we Awasa uit zijn, veranderen het landschap en klimaat. Waar de omgeving eerder open en vlak was, rijden we nu een bergachtig en vochtig gebied in, waar iedere vierkante meter begroeid lijkt met bomen.
Onderweg wordt er bijna constant getoeterd, om de andere weggebruikers te waarschuwen en potentiële passagiers te laten weten dat we er aan komen. Hier en daar stoppen we op schijnbaar willekeurige plaatsen om iemand op te pikken of uit te laten stappen. Vaker wel dan niet dragen ze een geur van vee bij zich en als de verhouding tussen ezelwagens en personenauto’s indicatief is voor de mate van ontwikkeling, scoort deze regio niet al te hoog. Het leven in de kleine dorpjes hier lijkt hier primitiever dan in Awasa…
Op de vragende blik van de conducteur zeggen we ‘Yirga Alem’ en overhandigen een briefje van Birr 100. Uit het wisselgeld leiden we af dat dit ritje terug in de tijd iets meer dan een euro voor ons samen kost.
Na een uurtje arriveren we in een plaats van groter formaat en gebaart de conducteur ons uit te stappen op het plaatselijke busstation. Eén blik op de modderwegen, de kleine huisjes en de mensen op straat verklaart de korte beschrijving in onze reisgids en bevestigt onze vermoedens; dit rurale dorpje heeft weinig te bieden voor de gemiddelde blanke toerist.
We zijn te vroeg, het regent en we hebben geen idee waar we moeten zijn, dus gaan we op zoek naar koffie. Op de eerste straathoek zijn mannen in de weer met kratten frisdrank en beproeven we ons geluk met een van de drie woorden uit ons Amhaarse vocabulaire: ‘<em>Buna?</em>’ Even later zitten we in een kleine rokerige ruimte, uitbundig versierd met portretten van Haile Selassie, Bob Marley en kerstversiering en -verlichting, de grond bestrooid met een soort riet. We nemen plaats op een rijtje plastic tuinstoelen, naast een grote koelkast, een barretje en een tafeltje waarop alle benodigdheden voor een Ethiopische koffieceremonie zijn uitgestald. Deze laatste produceert een grijze rookwolk die het hele cafeetje vult en in combinatie met de gekleurde, knipperende lampjes het aanzien verleent van een kerstfeest voor hippies.
Terwijl een meisje in de weer gaat met kannen water, kopjes en schoteltjes en een thermosfles, bellen wij onze contactpersoon bij het project. Hij spreekt Engels maar het is hem volstrekt onduidelijk waar we zijn. Impulsief duwt Marije haar telefoon in de handen van een van de mannen. Een geanimeerd gesprek volgt, met diverse blijken van herkenning en enthousiast gebaren dat we vooral moeten blijven zitten.
Wat zouden we anders moeten? We hebben het prima naar onze zin en kijken vol belangstelling wat er om ons heen gebeurt. Op een dienblaadje met gebloemde glaasjes water worden twee kleine kop en schoteltjes geplaatst, al voorzien van flinke doses suiker. Voorzichtig vult de barjuffrouw ze tot de rand toe met zwarte koffie, zo vers dat er nog stukjes bonen in drijven. Het soort dat mijn vader ongetwijfeld ‘<em>jarrewetter</em>’ zou noemen, gezien de kleur en sterkte.
Terwijl we ons het mierzoete maar heerlijk warme kopje goed laten smaken, biedt het meisje ons een onbekende vrucht aan. We hebben geen idee wat het is, maar ze doet ons zwijgend voor hoe we de groene schil verwijderen en het witte vruchtvlees om de zwarte pitjes vandaan pulken. Ondertussen komt de hele familie om beurtelings binnen om te kijken hoe het ons vergaat. We verstaan geen woord van wat gezegd wordt, maar de strekking is duidelijk: men vindt het prachtig dat we er zijn en als we rustig blijven wachten, zal alles goed komen.
Binnen een half uur verschijnt inderdaad een bekend gezicht in de deuropening. Uiteraard drinkt hij eerst een bakje met ons mee, niet in de laatste plaats om de bijzondere situatie te verduidelijken. Met veel gelach, geschud van handen en gezwaai nemen we vervolgens afscheid om samen zijn project te gaan bezoeken.
Het is iets na achten ’s ochtends, het weer is koud en druilerig, we zitten onder de blubber en hebben het niet al te warm, maar tegen deze ervaring kan geen toeristische attractie op. Zo kom je nog eens ergens.