Manado
Het Fort Amsterdam, in 1655 door de VOC gebouwd, wordt zorgvuldig bijgehouden door de Menadonezen. Er is hier geen sprake van frustraties jegens de Nederlanders, de verhoudingen zijn er altijd goed geweest. Er is wel eens een sultan geweest die de Minahasa wilde onderwerpen, maar de VOC heeft dat voorkomen. Uiteraard heeft ook dat de vriendschapsband tussen de Minahasa en de Nederlanders verstevigd. Al vroeg in de 17e eeuw waren er zendelingen actief, ze hebben veel mensen bekeerd en scholen gesticht. De kopra is er altijd een belangrijk product geweest, en heeft ook voor een zekere welvaart gezorgd.
Het is een volk dat graag zingt. Ook nu nog wordt er veel Nederlands gezongen, waaronder ook Nederlandse psalmen. Zeer veel Menadonezen spreken nog steeds uitstekend Nederlands, en de wetenswaardigheden omtrent het koninklijke huis worden minutieus bijgehouden. Niet voor niets worden zij nu nog de “Belanda hitam” (zwarte Nederlanders) genoemd.
Er is nog iets anders, wat de Minahasa-samenleving aantrekkelijk maakt. Van oudsher is de vrouw gelijk aan de man. In de Hollandse betekenis van het woord is er geen “hoofd van het gezin”. Beiden zijn verantwoordelijk èn zelfstandig. Gemeenschappelijke goederen bestaan eigenlijk niet, wat hij bij een huwelijk meeneemt is en blijft van hem, en datzelfde geldt ook voor haar. Alleen voor gezamenlijke schulden en door ergens met z’n tweeën profijtelijk aan te werken, dragen ze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Bij scheiding blijven kinderen bij de moeder, maar de vader betaalt. De kinderen hebben altijd het recht hun vader te bezoeken, en vice versa.
Rantepao (Tana Toraja)
Circa 3.000 jaar geleden vestigden zich de Toraja (Proto-Maleiers) op de kusten van Sulawesi. Het was toen een volk van zeevaarders. Later werden zij door Deutero-Maleiers verdrongen naar het binnenland, waar ze zich specialiseerden in de landbouw.
Traditionele Toraja huizen
Ze behielden hun animistische cultuur. De ca. 500.000 Toraja zijn voor 45% christen (35% protestant, 10% katholiek). Vrijwel het gehele restant is nog overtuigd animist, het enige wat ze hebben afgeschaft is het koppensnellen. Ook bij de Toraja zijn man en vrouw vrijwel gelijk. De dorpsgemeenschap is streng hiërarchisch, en er is een soort kastenstelsel (hindoeïstische invloed?). Het leven en allerlei regels daaromtrent zijn sterk geënt op de voorouders (dewata). Boze geesten moeten worden tevreden gesteld met talloze varkens- en kippenoffers.
Buffels, doorgaans gereserveerd voor dodenceremonies, zijn voor de oppergod. De geofferde dieren moeten de dode vergezellen op zijn/haar weg naar het zuiden, waar hij/zij een soort reïncarnatie ondergaat (andermaal een hindoeïstisch element?). Wanneer er nog geen ceremonieel afscheid van de dode is genomen, of wanneer het ceremonieel niet volgens de adat heeft plaatsgevonden, dwaalt de ziel rond en kan gevaarlijk worden voor zijn dorpsgenoten. In die tijd wordt hij/zij als “niet dood” beschouwd; er wordt tegen “hem/haar” gesproken, hij/zij wordt in het gesprek betrokken, hij/zij wordt verzorgd en krijgt als ieder ander gewoon te eten. Hoe meer dieren er worden geofferd, hoe beter het voor de dode is; hij kan zelfs de status van beschermer voor het dorp en de dorpelingen verwerven.
Wanneer men bedenkt dat geofferde - al dan niet witte, hoewel die wel zeer geprefereerd worden, maar dan ook vele malen duurder zijn - buffels per stuk een tegenwaarde vertegenwoordigen van tienduizenden euro’s, is het niet moeilijk te begrijpen dat deze dodenfeesten de nabestaanden aan de rand van de afgrond kunnen brengen. Enkele dagen na de plechtigheden wordt de dode “bijgezet”. Een rijke of een edele krijgt een “tau-tau”, een houten figuur waarvan men veronderstelt dat hij over de gelaatstrekken van de overledene beschikt. De tau-tau dienen als verblijfplaats van de ziel. De dode wordt geplaatst in grotten en rotswanden, daarna wordt de grot afgesloten met een soort deur, die rijk versierd is, en de ladders om de grot te bereiken worden verwijderd. De tau-tau worden op een soort overdekt balkon geplaatst, vlakbij de grot.
Ook de Toraja hebben typische huizen, gebouwd op palen, met een aparte dakconstructie. De vorm daarvan doet denken aan een schip. Waarschijnlijk is dit een overblijfsel uit de tijd dat de Toraja nog zeevaarders waren. De huizen zijn - net als bij de Batak en de Minangkabau - versierd met rijk en kleurrijk houtsnijwerk. Uit de wijze waarop de huizen zijn versierd kan men de status van de bewoners afleiden. Weinig versiering - geen status; veel versiering en buffelhoorns op de steunbalken (hoe meer hoe beter) - hoge status. Rond Rantepao liggen tientallen Toraja-dorpen, waar dergelijke graven zijn terug te vinden, en waar deze typische ceremonies ook worden gehouden. Een van die plaatsen, Sa’dan, is ook bekend om de schitterende weefkunst. Ketu-Kesu is bekend om diens kunstnijverheid.
Wanneer men de streek wil bezoeken en daarbij niet het risico wil lopen alleen daar te komen waar de meeste toeristen ook komen, en men na een half uurtje al vriendelijk edoch dringend wordt verzocht weer plaats te nemen in de bus door een ijverig op het horloge kijkende gids, huur dan in Rantepao al een gids, en niet ter plaatse!
Makassar
De hoofdstad van Sulawesi Selatan (Zuid-Celebes) heeft meer dan 1 miljoen inwoners. Het heeft de belangrijkste haven van Sulawesi. De naam heeft het te danken aan een vesting, die door sultan Alaudin (rond 1600) werd gebouwd. In 1667 veroverden de Nederlanders het en noemden het Fort Rotterdam. Het is de plaats waar Diponegoro gevangen werd gehouden, en waar deze uiteindelijk stierf. De plaats heeft nog koloniale huizen. In de haven liggen de typische Buginese pinisi’s (schoeners), die men ook terugvindt in Sunda Kelapa te Jakarta; er ligt een uitstekende orchideeëntuin en een schelpenmuseum, die een bezoek zeer waard zijn
Bij Bantimurang (op ongeveer35 kilometer van Makassar) kan een schitterend landschap worden aanschouwd, met een waterval en prachtige vlinders.
Ook vanuit Makassar kan je de Toraja bezoeken. De reis vanuit Makassar naar Rantepao is mooi. Ook Makassar heeft, net als Rantepao, een markt (om de zes (!) dagen) waarop tuak (palmwijn) wordt aangeboden in grote bamboekokers.