Op ontdekking naar het mysterieuze Shqipëria
Zaterdag 30/05
Vanmorgen onder een zonnige hemel vertrokken met bestemming Aarburg in Zwitserland, het is te zeggen, dat is de eerste tussenstop op weg naar mijn vakantiebestemming Shqiptëria, en ja dat ligt in Europa. Als het al gekend is in West-Europa dan is het onder de naam Albanië, en velen weten het niet te plaatsen op een blinde kaart van Europa. Om het even te duiden Shqiptëria ligt tussen Griekenland, FYR Macedonië, Kosovo en Montenegro tegenover Italië. Tot zover de geografie, ook wat reputatie betreft is het land niet echt de geliefde vakantiebestemming van de doorsnee Middelandse Zee bezoeker, doch dit is vooral gestoeld op het woelige verleden, in een even woelige regio. Sinds de eeuwwisseling is er echter heel wat veranderd en ik wil het nog graag bezoeken voordat het massatoerisme het land ontdekt.
Vandaar dus dat ik nu onderweg naar Zwitserland, via een mij welbekende weg die ik reeds vele keren heb gevolgd naar bestemmingen als Corsica, Sardinië, Sicilië en Griekenland. Het verkeer valt wel mee op deze zaterdag, al stropt het even op in Wemmel. Ook Luxemburg wordt (relatief) snel genomen en even voorbij Thionville is het tijd voor de lunch. In Frankrijk krijg ik nog één keer te maken met een opstopping, waar er een personenauto hard in de vangrails is gegaan en over de snelweg de berm is ingeschoven. Net voor ik Zwitserland binnen rijd, stop ik even voor een eerste tankbeurt en dan gaat het richting Basel. Aan de grens nog even het wegenvignet kopen (40 SFr of 50€) bij een vriendelijke douanier en dan gaat het weer verder. Om 18u15 sta ik op camping Wiggerspitz en een uurtje later geniet ik van kippennuggets, frietjes en een appelcider.
Ik kan de verleiding niet weerstaan om ’s avonds nog een wandeling te maken naar het centrum van het stadje, langs de oever van de rivier vind ik enkele verlaten huizen die voorzien zijn van smaakvolle graffiti, echte kunstwerken, maar niet iets dat je verwacht in het “nette” Zwitserland. deze keer wandel ik niet volledig rond de kerk en de vesting op de rots die boven het stadje uitsteekt, zoals ik een vorige keer deed, maar neem de trappen die naar boven leiden. Een eerste splitsing brengt me naar het panoramaterras voor de kerk, met een prachtig zicht over de vallei met de snelstromende rivier en typische Zwitserse huizen. Verder naar boven volg ik een aanlokkelijk verlicht pad langs de muren van de vesting, tot ik een deuropening in de omwalling vind. Als een mot aangetrokken door het licht ga ik de gang in en kom terecht op een binnenplaats waar er blijkbaar een theaterstuk of ridderspel wordt gerepeteerd. Ik keer stilletjes op mijn stappen terug en wandel in de invallende duisternis terug naar de camping.
Zondag 31/05
Na een rustige nacht ben ik iets na 9u weer op pad, op de weg is het rustig, het meest opvallende is het grote aantal Amerikaanse en andere sportwagens die me zowel voorbijrijden als tegemoet komen. Nu is het me elke keer al opgevallen dat er veel van de wagens rondrijden in Zwitserland, maar nu lijkt het toch of er ergens een autotreffen in de buurt van Luzern is. Terwijl de Camaro’s, Chargers en Corvettes afgewisseld worden met enkele Porches nader ik de Gothardtunnel. De borden die aangeven welke bergpassen open of gesloten zijn, staan op één na nog allen op rood, dus de Gothardpas is momenteel geen alternatief, mocht het de druk worden. De drukte valt echter heel erg mee, ik moet zelfs niet aanschuiven, één wachtbeurt voor het rode verkeerslicht en ik mag al door. Eens de 17km lange pijp door ziet het weer er bij het verlaten van de tunnel er gans anders uit. De zon heeft plaats moeten ruimen voor een grijze lucht en voor het eerst deze reis beginnen er enkele druppeltjes te vallen. Op de toppen van de bergen ligt er nog heel wat sneeuw, vandaar ook dat de bergpassen nog gesloten zijn natuurlijk.
De grensovergang met Italië verloopt ook weer vlotjes en een tijdje later stop ik voor de lunch en een tankbeurt. De lunch in de camper lukt nog, maar als ik voorrijd om te tanken, roept de tankbediende dat de ganse boel voor 20 minuten geblokkeerd wordt en beginnen ze de standen van de pompen op te nemen. Ik heb geen zin om daarop te wachten en besluit door te rijden naar het volgende tankstation. De prijzen voor diesel liegen er hier ook niet om, maar liefst 1,43€ per liter mag ik neertellen. Voorbij Milaan wordt het drukker op de baan en drukkend warm, de hemel wordt van grijs tot bijna zwart en het duurt niet lang of er barst een hevige storm los die het zicht tot zowat tot nul herleidt. De alarmlichten van alle auto’s gaan aan en de snelheid gaat er uit, de pechstrook staat vol met auto’s die niet verder durven en onder de bruggen verzamelen de uitgeregende motoren zich. We krijgen nog enkele van dergelijke onweders over ons heen, enkele met zware bliksems, voordat de hemel weer opklaart. Daarmee is ook de ergste hitte weer even voorbij. Via Bologna gaat het naar het zuidoosten om een stukje onder Rimini een eerste glimp op te vangen van de zee.
In Fona ga ik de snelweg af op zoek naar de camping Mare Blu, waar ik enige jaren geleden op weg naar Griekenland ook al was. Voor 15€ (10€ als ik een plekje aan de overkant van de straat kies), heb ik een overnachtingplaats met elektriciteit en sanitair tot mijn beschikking. De camping is op al die jaren wel nog meer geëvolueerd tot een stek met veel vaste gasten en bungalows. Ik wandel nog even naar het strand, lees nog een beetje en ga tenslotte rond 8u30 een stukje eten in het bijbehorende restaurant. De Prosciutto & melon waar ik mijn zinnen op had gezet is helaas niet voorradig, en dus opteer ik maar voor een salade met tomaten, kaas en scampi’s, die ik nog niet voor de helft op krijg, gevolgd door een Risotto al Mare, de Italiaanse versie van een Paella, zeg maar. Light of zero drankjes hebben ze hier niet en dus opteer ik maar voor een mineraal water om af te ronden met een artisanaal gemaakt ijsje.
Maandag 01/06
Vanmorgen uitgeslapen, het is immers nog maar een 50-tal km naar de ferryhaven in Ancona, dus ik heb alle tijd. De boot vertrekt om 17u30, en je bent daar best 2 a 3 uur op voorhand. Ik ben echter al om 11u30 aan de check-in om mijn elektronische boeking om te zetten naar tickets. Ik krijg er zowel de tickets voor de heen als de terugreis en heb dan nog alle tijd om rustig wat te lezen, het reisverhaal aan te vullen en ik maak ook een rugzakje klaar voor op de boot, gezien camping on board bij Minoan Lines niet meer bestaat (of toch niet in de oorspronkelijke vorm). Ik heb deze maal geopteerd voor een Airstyle slaapzetel omdat ik me de miserie nog herinner om een slaapplaats te vinden op mijn vorige oversteek met Minoan, toen ik geen slaapplek reserveerde. Tenslotte is er nog tijd om een hapje te eten alvorens naar de ferryterminal te rijden. En dan is het wachten op de aankomst van de Cruise Europa, die volgens de man aan het loket zo rond 14u30 zou arriveren. Een andere mogelijkheid was om onderweg een pauze aan het strand in te lassen, maar het is hier vrij vol gebouwd en bovendien loopt de spoorlijn hier vlak naast het strand, zodat vele parkeerplaatsen onbereikbaar zijn met een camper van 3m hoog. De ferry is er op tijd, maar het afladen duurt zo lang, dat de vertrektijd al voorbij tegen dat het laden begint. Dan komen eerst alle vrachtwagens, campers en auto’s voor Patras aan de beurt, gezien de boot naar die bestemming doorvaart en deze dus achteraan dienen te staan en tenslotte komen wij die naar Igoumenitsa varen aan de beurt. Met 2 uur vertraging komen we los van de kade en verdwijnt de haven van Ancona stilaan uit het zicht.
Eens de zon wat begint te zakken begint de korte broek en t-shirt wat frisjes te worden en dus rits ik de broekspijpen aan en trek een dunne fleece overaan, gelukkig allemaal op voorhand voorzien, want aan de camper kan je tijdens de reis niet meer aan. Ik sta gelukkig wel dicht genoeg bij een stopcontact geparkeerd in de garage van de boot, zodat ik tijdens de overtocht de ijskast op 220V kan laten draaien. Ook in mijn rugzak, mijn tablet, een fleece slaapzak en een KW, zodat ik een beetje op alles voorzien ben. Ik verken alvast de slaapzaal met “airseats” en dat is dus jammer genoeg een woord dat volledig de lading dekt, het zijn dus echt vliegtuigstoelen, met dit extra nadeel dat ze niet naar achteren kunnen klappen. Dat belooft voor vannacht. Maar eerst een hapje eten in het zelfbedieningrestaurant, kip met frietjes, een Griekse Tatsiki en een colaatje erbij. Best lekker allemaal, al mochten de grof gesneden frieten wat warmer. Na enkele onsuccesvolle pogingen om het schip te verkennen, met verdiepingen die niet allemaal in verbinding staan met elkaar en deuren naar dekken die afgesloten zijn, vind ik de receptie terug, maar de wifi waar ik toegang voor vraag, blijkt buiten werking (om dezelfde reden konden er aan boord ook geen kredietkaart betalingen gedaan worden, een sof voor de duty free). Ik ga dan maar nog een drankje halen op het pooldek, met het zwembad dat natuurlijk ook weer leeg staat (doen ze eigenlijk ooit nog wel water in die dingen, na de foto voor de brochure?), geniet van een mooie zonsondergang en vertrek even later naar de slaapzaal.
Gelukkig is die lang niet volzet, zodat ieder toch minstens 2 stoelen heeft om op te liggen, de rijen met 3 stoelen zijn wel al lang bezet, veelal door er slaapzakken en dergelijke op achter te laten. Voor de niet zo ervaren boot- of vliegtuigreizigers: op 3 zetels kan je languit liggen op 2 niet … . Nadeel van zo’n grote zaal is het vele rumoer, blauwe lampen die de ganse nacht aanblijven (al beter dan het witte licht van eerder op de avond, maar toch) en een buslading met Duitse jongeren zonder begeleiding die tot na middernacht met veel tamtam in en uit de zaal komen gestormd. Komt daarbij nog dat ik elke 10 minuten een ander lighouding moet zoeken omdat ik telkens weer verkramp in de ongemakkelijke houding. De volgende keer toch maar een bed in een cabine, koste wat het kost!
Dinsdag 02/06
Na een niet zo rustige nacht, waarin de slaap dan toch uiteindelijk gekomen is, al was het dan in horten en stoten, een douche opgezocht die enigszins doenbaar was van netheid (mens wat voor een vuillakken zitten er toch op zo’n ferry en hoe smerig kan je een toilet of douche krijgen op één nacht) en een snelle douche genomen. Het ontbijt schiet erbij in omdat ik vergeten ben dat in Griekenland het uur één uur vooruit staat en de cafetaria dus al gesloten is, omdat de haven nabij is. Dan maar een stukje cake en een fruitsapje al staande opeten. Het wachten duurt dan nog een eeuwigheid waarna we met zijn allen de trappen af mogen om tussen de geparkeerde auto’s door je eigen wagen te vinden. Niet vergeten de elektriciteit af te koppelen, de natte spullen te drogen te hangen en de rugzak leeg te maken, en dan is het bijna aan mij. Halverwege de garage de camper draaien, dan moet ik er niet helemaal achterwaarts uit, en even later sta ik op de mij welbekende kade van de haven van Igoumenitsa, zelf de blusboot ligt er weer. Als ik in mijn Tomtom het eerste dorpje in Albanië als bestemming ingeef, wil het ding al niet meer verder, nochtans zou er zo’n 50% van de wegen moeten instaan, niet dus… . Alvorens het stadje uit te rijden tank ik de camper nog vol, aan een iets wat betere prijs dan in Italië: 1,28€/l kost het me hier. De klepjes en het raam van de camper staan open onder het rijden want het is hier lekker warm, short en t-shirt zijn opnieuw de favoriete klederdracht en nog transpireer je.
Door naar het laatste dorpje op Grieks grondgebied te verwijzen, kom ik via de mooie kustweg aan de Albanese grens. Griekenland uit gaat heel vlot, met een bezoekje aan de politie en de douane, en ook aan Albanese kant gaat het vlot al wordt daar wel nagezien of je een geldig verzekeringspapier hebt en krijg je een ingangsstempel in het paspoort gestempeld (op de laatste pagina dan nog wel). Grappig hoe op de GPS de kaart aan de grens gewoon leeg wordt, als ik de hoofdstad Tirana in breng wil hij nog wel een route vinden, doch niet diegene die ik nodig heb. Vanavond maar een keer nazien wat de Garmin te bieden heeft. Ik haal dan maar mijn kaartleeskunsten boven om de weg naar de Konispoli te zoeken (gewoon de doorgaande weg volgen en de wegwijzer volgen). Het dorpje ligt tegen een steile heuvel op en mijn campertje mag serieus klimmen. Een Bancomat zoals die dingen hier noemen, hebben ze er echter niet, de mensen zijn heel hulpvaardig maar met enkele woorden Engels en geen Albanees van mijn kant komen we natuurlijk niet ver. Dan maar op goed geluk verder richting Butrint en onderweg af en toe eens vragen. Even later heb ik prijs in een wat groter dorp, een jonge vrouw wijst me waar ik moet zijn, en de politieagent wijst me naar binnen om de juiste wisselkoers nog even te checken. Vervolgens aan de flappentapper zomaar eventjes 50.000 Lèk afhalen (een goede 360€), pfff dat telt ongemakkelijk, dat wordt nog veel rekenwerk om de prijzen te kennen.
Volgens mijn kaart moet ik de richting Xarrë volgen en dat doe ik dus ook zo goed en kwaad als ik kan, maar het duur verdacht lang alvorens ik Butrint vind. Ik stop naast een geparkeerde tegenligger en vraag het een keertje, deze weg kan maar is blijkbaar een groet omweg en dus keer ik maar terug in mijn sporen. Enkele kilometers verder neem ik dan de kortere weg maar bereik daardoor de site van de andere kant dan voorzien in mijn planning. Niet dat dit erg is, maar het zorgt wat voor verwarring, want als ik het dorpje Ksamil nader ben ik volgens mijn oorspronkelijke route al voorbij de site. Ik draai nog een keertje terug maar moet toch tot de conclusie komen dat ik nog door het dorp moet. In het dorp wordt ik toegezwaaid met een recalmefoldertje met daarop inlichtingen voor een camping met restaurant en Wifi, dat is voor straks, ik vraag hen in één keer ook naar mijn bestemming en wordt inderdaad nog een 10km verder verwezen.
Als ik daar aankom is het volledig duidelijk dat ik uit de “verkeerde” richting kom, want het krakkemikkig pontje dat ik normaal moest nemen met de camper ligt nu recht voor mijn neus, met de archeologische site aan deze kant. Ik parkeer de camper en koop me een toegangsticket, er is wel keuze uit een 5-tal verschillende talen voor de brochure die meer uitleg geeft over de site. Langs een Venetiaanse toren wandel ik onder de weldoende schaduw van de bomen naar een klein maar mooi Grieks-Romeins theater uit de 3e eeuw BC, met er juist onder de ruïnes van een 5 eeuwen jonger Romeins badhuis. Langs de resten van het Griekse agora (plein) dat door de Romeinen omgebouwd werd tot een forum (plaats met publieke gebouwen) wandel ik naar het gymnasium, dat eerder blijkbaar een religieuze functie had en ook nog een keer werd verbouwd tot een kerk, van recyclage gesproken. De fundamenten van een Romeinse villa, die omgebouwd werd tot een paleis, zijn vooral mooi wegens de ligging aan de waterkant. Een doophuis lijkt met wat verbeelding zowaar een beetje op Stonehenge, de mozaïeken liggen verborgen onder een beschermende laag zand en fijn grind. Een fontein gewijd aan nimfen valt een beetje in het niet naast de resten van een 6e eeuwse basiliek.
Het wandelpad volgt nu de vestingmuren die gedeeltelijk bestaat uit grote, mooie in elkaar passende stenen die op elkaar gestapeld zijn. Af en toe voorzien van gemakkelijk te verdedigen poorten zoals de Lake Gate, en de Lion Gate, deze laatste genoemd naar de grote steen die later werd toegevoegd om de ingang te verkleinen en beter verdedigbaar te maken, waarop een leeuw staat die een stierenkop verorberd. Typisch bij beide poorten zijn de trappen die direct in de muuropening beginnen, waardoor belagers maar één voor één binnen kunnen proberen te dringen. In het midden op het hoogste punt van het schiereiland waarop Burint ligt, zijn er nog enkele funderingen van de Acropolis, het dorpje waar men leefde, maar is het vooral het Venetiaanse kasteel dat met alle aandacht gaat lopen. In het pittoreske kasteeltje is ook het museum van Butrint gevestigd, waar enkele van de hier gevonden artefacten worden bewaard. Vervolgens keer ik dan terug naar de ingang en pik onderweg nog een babyflesje op dat iemand kennelijk verloren is, krijg een foto aangeboden die bij de ingang werd genomen en geef daar het flesje af.
Ik neem te voet de gammele pont die dmv stalen kabels wordt overgetrokken om aan de overkant het triangelvormige kasteel (Trekëndore Kështiella ) te bezichtigen. Hier geen bordjes of plannetjes, en ook geen ticket, ook niet voor de pont als je te voet bent (auto’s wel, maar je moet in principe dus wel wachten tot er een auto over moet, al loopt het zo’n vaart niet). Met de vestingmuren, 2 torens en een cirkelvormig gebouwtje in het kasteel, heb ik alles wel gezien en keer via het pontje terug naar de camper. Terug naar Ksamil dus, waar ik even later hartelijk ontvangen wordt door de eigenaresse van de camping Sunset. De plaats zelf is een grindplein aan de rand van het water met eigen keienstrandje en restaurant en bar. Ik maak nog een praatje met een Nederlands en een Zuid Afrikaans koppel die al enkele weken onderweg zijn in het land, de eerste met een fabriekscamper, de 2e met een Toyota Land Cruiser met daktent die ze van Zuid-Afrika overgezet hebben naar het Verenigd Koninkrijk om er 7 maanden mee door Europa te trekken alvorens overland terug naar Zuid-Afrika te reizen. Natuurlijk bezorg ik hen een folder van het overlander treffen in September. Beide koppels zijn vol lof over het land en de mensen hier.
Rond een uur of 7 ga ik naar het overdekte terras van het restaurant dat bij de camping hoort en krijg er een mixed salade met extra feta, een kom mosselen in een sausje, brood en mineraal water gevolgd door een ijsje voor de hele som van 7,5€! En nog lekker ook. Dan het reisverhaal nog wat aanvullen en de degelijkheid van de wifi verbinding testen.
Woensdag 03/06
Vanmorgen om 7u00 stonden de Zuid Afrikaanse medekampeerders klaar om te vertrekken, bij mij zal het uiteindelijk een paar uurtjes later zijn, omdat ik na de mindere nacht van gisteren wil uitslapen. Rond 9u30 ben ik dan toch ook op weg, al bij het opstaan was het al een mediterrane zomertemperatuur en om 7u is het ook al volop licht. Mijn eerste stop heb ik voorzien in Sarandë bij het Lëkurësit kasteel, doch ik vind er geen spoor van en dus zet ik maar koers naar de volgende bestemming, het Park Arkeologjik Finiqi, ook wel al eens geschreven als “Foiniki”, dat is hier iets waar je kop noch staart aan krijgt: de schrijfwijzen hier kunnen nogal eens verschillen, zo worden de ë en a door elkaar gebuikt bij plaatsnamen op kaarten zowel als op naamborden. Ik heb ondertussen ook de Garmin GPS bovengehaald en deze heeft in tegenstelling tot mijn Tomtom toch al minstens een deel wegen erop staan. De volgende dagen zullen uitwijzen in hoeverre de dekking en de details van het wegennet gaan. Ik raak er via een steile smalle weg in elk geval tot mee in Finiqi, weliswaar met een eerste tussenstop bij het Manastiri i Mesopotamit, dat zowel een kerk als een klooster kan betekenen. In dit geval dus een kerk, waar op een klein onooglijk metalen deurtje geen enkel raam of toegangspoort te ontdekken valt. Wel enkele bogen die zouden kunnen aangeven waar er misschien ooit ramen en deuren zaten, maar die zijn nu verzegeld met metselwerk dat er even oud uitziet als de rest van het gebouw.
Verder naar de archeologische site, in tegenstelling tot Butrint gisteren, blijven er hier eigenlijk alleen nog enkele fundamenten over, ook is er hier geen sprake van een plannetje of informatieborden zodat je er het raden naar hebt wat je voor je hebt. Ook de informatie in de reisgids is summier en gaat meer over wat hier ooit was, dan wat er te zien valt. Eén ding is alvast wel herkenbaar, de alomtegenwoordige bunkertjes die over het landschap gezaaid liggen, een erfenis van het regime van Hoxha. Je ziet deze mini-doompjes echt overal, soms alleen, soms in clusters bij elkaar. Een andere fundering is ook nog herkenbaar als een klein halfrond theater. Ik wandel in de verzengende zon tussen velden met lentebloemen, die echter gedeeltelijk kwaadaardiger zijn dan ze er uitzien, gezien er nogal veel bloeiende distelsoorten tussen staan, mooi om naar te kijken, niet zo om door te banjeren. Het is ook niet duidelijk waar de parkgrenzen zijn en dus wandel ik maar verder tot er een tijdje alleen nog de bunkers staan en keer dan om en doe vervolgens hetzelfde aan de andere kant. Hier zie ik enkele muren die gelijken op deze van Butrint en op het einde (hier wel duidelijk, door de afgrond) een cluster bunkers waarvan de ingang vrij is gemaakt zodat je binnen een kijkje kan nemen. Het blijkt dat deze met elkaar verbonden zijn met ondergrondse gangen en zo een mini doolhof vormen. Ik zwaai ten afscheid nog een keer naar de man, die hier met zijn scooter, de hele dag zit om de occasionele bezoeker een ticketje van 200 Lëk te verkopen. Hij gebruikt één van de bunkertjes blijkbaar als schaduwplek.
Verder naar Delvinë, waar ik na een paar keer vast te rijden in het dorpje maar stop met zoeken naar de kasteelruïne, de moskee en het Islamitisch complex (al denk ik van die laatste wel een blik te hebben opgevangen. Mocht ik vroegtijdig beginnen denken hebben dat de doemverhalen over de toestand van het wegennet fel overdreven waren, het vervolg van mijn route maakt al snel duidelijk, dat dit te vroeg gejuicht was. De weg is nog juist zo breed als de auto, bestaande uit gruis en stenen met af en toe een beetje asfalt en slingert zich op en over de bergen met soms vrij steile hellingen en afdalingen. Een kijkje op mijn kaart leert me dat ik voor mijn (late) middagstop bij het Syri i Kaltër een eindje terug in de richting moet van waar ik kom, gelukkig nu wel via een asfaltweg. Het Syri i Kaltër of het Blauwe oog is een bron die lijkt op een blauwe iris van het oog, met kristalhelder water en een frisse 10°C. Doch met deze temperaturen toch enkele snelle dipjes waard en dat doe ik dan ook. Enkele jonge durfallen springen van het uitkijkplatform enkele meters hoger, in het oog, ik hou het op een meer bescheiden manier en wandel er gewoon in, met de nodige pauzes om aan de temperatuur te wennen. Na 3 keer ben ik genoeg afgekoeld en keer de 50m naar de camper terug, genoeg om bijna opnieuw droog te zijn. Ik lunch hier en zet vervolgens aan voor de volgende bestemming. Het land ligt hier niet alleen bezaait met betonnen bunkers, maar ook nog eens met kastelen (of forten), en mijn volgende stop is er zo eentje, het Kështjella e Libohoves. Het probleem met die vestingen is dat ze logischer wijze meestal op hoogte liggen, kwestie van gemakkelijk verdedigbaar te zijn, maar dat er sinds hun ontstaan wel dorpjes rond gegroeid zijn, met als gevolg dat ik daar steeds door moet om de burcht te bereiken. Een klein akkefietje met een laag balkon en mijn camperdak enkele jaren geleden in Sicilië hebben me extra bewust gemaakt van de risico’s, en met het bijgeplaatste zonnepaneel is er nog een keer enkele kwetsbare centimeters bij, al was er die ook al in de vorm van een koepeltje. Dit is wat je een nadeel van een “kleine camper” kan noemen, met een grotere ga je nog niet beginnen aan dergelijke opdracht, maar mijn camper wordt plotseling een enorme loebas op de lastigste plekjes. Bovendien hebben ze er hier plezier in van wegels met hellingsgraden aan te leggen in het dorp, waarvan ik niet begrijp dat ze er ooit met hun gewone wagens opraken. Ik met mijn gevaarte van 3 ton heb het er, in zijn kleine versnelling, met de permanente 4x4 soms lastig mee! Enkele keren jaagt de adrenalinerush me bijna de bomen in bij korte schuivers. Dan kom je na veel pogingen toch uit waar je moet zijn, blijkt dat het kasteel omgebouwd is tot één reusachtig kippenhok, waar je dus niet binnen kan. En als kers op de taart mag je dan nog een keer op zoek naar de uitweg uit het dorp omdat er een deel eenrichtingsverkeer is. Daarbij heb je dan wel het voordeel dat je de GPS kan inschakelen, op de heenweg kan dat niet omdat je geen juist adres hebt, maar terug zet je gewoon de volgende stad er in. Niet dat je dan niet voor verrassingen komt te staan … .
Tot mijn verbazing is het ondertussen al 16u00 geweest en dus ga ik toch enkele dingen overslaan (maar die las ik morgen dan wel in) en rijd ik nu eerst naar Gjirokastër. Het antieke Theater van Andrianopolit dat ik normaal onderweg zou moeten tegenkomen, laat zich niet zien en ik vind er ook geen bewegwijzering naar, jammer maar helaas. Ook in Gjirokastër rijd ik me één keer vast, wegens een geparkeerde wagen, midden op een zeer smal en steil stuk (later blijkt de weg verderop dood te lopen), met een straatbedekking die nog het meest lijkt op enkele centimeter van elkaar, op zijn kant gelegde bakstenen. Een echte enkelbreker en een aparte ervaring om er je camper op te draaien, zeker als je weet dat de enige plaats waar ik kan draaien een bijzonder schuin liggende oprit is. Tijd en zin om op de hellinghoekmeter te kijken is er niet, alleen de hoop dat dit ding recht blijft. Maar ook dat loopt goed af en even later sta ik voor de (gesloten) poort van het kasteel. Volgens de reisgids is dit nochtans open tot 19u00 en enkele plaatselijke jongens verzekeren mij dat een andere poort nog wel open is en wijzen me de weg. Even later mag ik opnieuw 200 Lëk neertellen (klinkt veel, maar is +/- 1,5€) voor de toegang. In de brede galerij die tevens de buitenmuren vormen staan tal van kanonnen en afweergeschut die naar ik schat van zo rond de 2e WW dateren. Deze burcht was trouwens een favoriete plek van de Nazi’s doen deze de stad bezet hielden. Ik wandel de ganse burcht rond en heb van op de vestingmuren mooie uitkijkjes over de wijken met mooie oude huizen van Gjirokastër. Om toch nog op een redelijk uur, en vooral terwijl het nog licht is, op mijn overnachtingplaats aan te komen, rijd ik nu onmiddellijk richting Këlcyrë waar ik in de gorge op een camperplaats bij het River Hotel-Restaurant kan overnachten. Het plekje op de parking is gratis als je ter plaatse een maaltijd nuttig en dus zit ik rond 8u30 achter een salade, riviervis en een lokaal biertje. De duisternis valt in en naast de camper ruist het water door de mooie gorge. De stilte wordt alleen verbroken door de honden uit de buurt die invallen als één van hen aanslaat en een occasionele auto die over de ijzeren platen rijdt, die de brugbodem bedekken, waar ik daareven de rivier mee ben overgestoken.
Donderdag 04/06
Na een rustige nacht vanmorgen na alle ochtendrituelen de watertank en toilettank gevuld en de grijswatertank geleegd. Ook daarvoor mag ik niets betalen, evenmin als voor de overnachting. Normaal stond er vandaag maar 76km op het programma met aankomst en bezichtiging van de stad Berat als hoofddoel. Daarom heb ik besloten een stuk op mijn stappen terug te keren en ter hoogte van Gjirokastër alsnog de Antigone archeologische site te gaan bezoeken, waarvoor het gisteren te laat was geworden. Het eerste deel van de route is me dus bekend, eens de afslag genomen is het echter weer een beetje zoeken, maar al bij al vind ik mijn bestemming nog vrij gemakkelijk. Ook hier weer een man die 200 Lëk in ontvangst neemt als toegangsprijs en zoals gewoonlijk er ook een ticketje voor afgeeft die uit een bonnenboekje wordt gehaald. Dus dat lijkt me allemaal wel in orde te zijn. Samen met nog 2 kompanen staan zij blijkbaar in voor het maaien van het onkruid langs de paden en vindplaatsen van de sites en dit nog op de oude wijze met een zeis. Net als in Finiqi blijken de ruïnes van wat ooit een grote stad is geweest zicht te beperken tot enkele fundamenten, deze stad is dan ook al ten tijde van de Romeinen met de grond gelijk gemaakt. Doch omdat deze stad ter boek staat als de site waar in Albanië de meeste archeologische opgravingen zijn gebeurd, had ik er eerlijk gezegd meer van verwacht. Op enkele pilaren na en een deel van de oude stadsmuren komt de rest nauwelijks boven enkelhoogte. Maar niet getreurd, de panorama’s rondom van het prachtige berglandschap maken het toch de moeite waard. Het is opnieuw een hete dag en wanneer ik tegen het middaguur opnieuw bij de camper sta heb ik helemaal geen trek en besluit van bij wat cake te houden als middagmaal. Drinken doe je bij deze temperaturen echter met liters, zeker tijdens de wandelingen in de blakke zon.
In principe keer ik nu normaal terug naar de Këlcyrë om van daaruit via het dorpje Ballaban binnendoor naar Berat te rijden, maar ik twijfel of ik niet de langere omweg via Tepelëne zou nemen en daar nog een kijkje te nemen bij het kasteel. Omdat ik niet weet wat de Këlcyrë gorge nog meer moois te bieden heeft, houdt ik me maar aan het oorspronkelijke plan en dus rijd ik voor de 3e keer dezelfde route, maar deze keer rijd ik voorbij aan mijn overnachtingplaats. Al gauw blijkt dat de gorge niet echt spectaculairder wordt en dus sla ik in het centrum van Këlcyrë af richting Ballaban. Het begin van de route ziet er in elk geval veelbelovend uit, met een geasfalteerde baan in zeer goede staat. Doch eens het dorpje voorbij is het ook uit met het asfalt, langs een ruwe piste trek ik verder de bergen in met de auto in zijn veldversnellingen voor de soms toch wel nijdige klimmetjes. De Garmin GPS weet tot mijn verbazing zelfs hier zijn weg te vinden op deze onverharde route, ik heb er dan ook een goed oog in dat ik gemakkelijk mijn bestemming ga bereiken.
Doch niets is minder waar, in een dorpje stuurt de GPS me een doodloper in, en als ik op mijn stappen terugkeer krijg ik aanwijzingen van de dorpelingen dat ik de eerstvolgende links in moet. Dat ziet me er echter een wel heel steil stuk uit met heel veel grote losse stenen. Ik verken het eerst te voet en heb er toch niet zo’n goed gevoel bij, maar probeer het uiteindelijk toch maar. Hier bereik ik duidelijk de limiet van wat mijn camper aankan, halverwege de helling slippen de 4 wielen door en moet ik de handrem erop gooien om niet achteruit weg te glijden. Daarbij sta ik dan nog in een bocht naast een erosiegeul in het midden van het pad. Na nog een onsuccesvolle poging, besef ik dat ik achterwaarts terug naar beneden moet en dat wordt ook nog een hachelijk stukje. Ik zet de camper in zijn achteruit, maar zou gauw ik de handrem los, begint die te schuiven zodat ik dwars in de bocht op de steile helling kom te hangen. Een betonnen paal van een afsluiting van een weide stopt het schuiven, maar ik raak met geen meter weer omhoog. Dus rest er maar één optie en dat is zo scherp mogelijk naar beneden te draaien (het pad is gelukkig wel breed genoeg), en met toegeknepen billen hopen dat ik het kantelmoment van de camper niet bereik. Enkele adrenaline seconden later sta ik opnieuw in de goede richting, weliswaar nat van transpiratie en met bonzend hart. Dit is echt niet voor herhaling vatbaar, de volgende keer vertrouw ik wel op mijn intuïtie.
Enkele tientallen meters verder is het wat minder steil en neem ik de schade op, want het hele gebeuren is met veel schokken en bonken verlopen. Een enkel kastje is open gevlogen en daaruit is was kleding gevallen, onder de auto is alles droog, dus geen lekken, maar achteraan heeft de betonnen paal wel schade aangericht aan hetzelfde achterlicht dat ik vorig jaar al moest herstellen door een ongelukje in Kroatië. Niet alleen zal ik daar opnieuw een lamp voor moeten bestellen, deze keer is de lamp in de bumper gedrukt, zodat ze nu schuin staat en is het onderste deeltje van het profiel dat al gekraakt werd bij het ongeval vorig jaar nu in stukken van elkaar. Maar al met al maar een beperkte schade, het lijkt me dat ik mijn reisroute deze reis nog wel een keer ga aanpassen, want dit risico was wat groot. Ongelooflijk is wel dat deze route in zowel de reisgids als op kaart en GPS staat aangegeven, en dus betrouwbaar leek. Met een goed uitgeruste 4x4 zonder extra gewicht kan dat wel, maar niet met een uit de kluiten gewassen 4x4 camper dus.
Wanneer ik de route terug neem besef ik wel dat ik in alle consternatie de Diff lock niet ingeschakeld had, wat ook nog kunnen helpen had, al twijfel ik gezien de omstandigheden er erg aan dat het toch zou gelukt zijn. Ik probeer het in elk geval niet opnieuw, ik krijg er bovendien nog een onverwachte regenbui bovenop die ik niet zag aankomen. En zo komt het dat ik een 4e keer door de Këlcyrë gorge rijd, maar deze keer afsla richting Tepelëne. Ik heb mijn buik even vol van onverharde pistes en neem de grote omweg, die een 120-tal kilometer extra op de teller zal zetten. In Tepelëne krijg ik het kasteel op een schoteltje voorgeschoteld en stop dus even voor enkele foto’s. Vooral van de omwalling en torens want de ganse vesting is volgebouwd met huisjes en nog bewoond. De route die ik nu volg loopt naar Fier, maar de GPS wil me op en gegeven moment opnieuw een pad opsturen dat eigenlijk alleen bestaat uit 2 sporen in het gras en daar bedank ik voor. Ik vraag het aan een tegenligger en die stort een waterval Albanees over me uit waaruit ik denk te begrijpen dat ik terug moet draaien, wat ik dus ook doe. Doch 100m verder staat de auto stil en maakt hij me duidelijk dat ik toch de andere richting uit moet (niet over het graspad uiteraard). Als er een auto aankomt die dezelfde richting uit moet spreekt hij die aan en heb ik een begeleider, nog beter, ze sturen één van de passagiers uit de auto met mij mee. De auto waaruit mijn passagier komt, stopt op een gegeven moment en mijn gids doet teken dat ik verder mag rijden. Hij vraagt nog een keertje om te stoppen, niet op zijn bestemming, maar om een pakje sigaretten te halen en blijft tot in Fier in de auto. Blijkbaar was hij ook maar gelegenheidspassagier (lifter) in de andere auto (een praktijk die hier trouwens veel gebruikt wordt). Uit onze moeizame communicatie heb ik dan al begrepen dat hij vrachtwagenchauffeur is. Echt nodig was deze begeleiding niet meer, maar de GPS verschilde toch enkele keren van mening met mijn levende routewijzer. Rond 18u30 bereik ik uiteindelijk de Berat Camping, die aardig vol blijkt te staan met een 5-tal noorderburen en 3 Duitse campers ( de camping is dan ook niet groot). Er wordt natuurlijk over de ervaringen in Albanië gesproken en weer komt die positieve verwondering naar buiten, van hoe prettig het hier reizen is. Ondertussen is het hoog tijd om een hapje te eten en dat kan in het bijbehorende restaurant, op uitnodiging van één van de Nederlandse koppels ga ik gezellig bij hen aan tafel bijzitten. Vanavond staan er varkenskoteletjes met frietjes en citroenwater op het menu. In de verte komt er een onweer aanzetten, maar voorlopig blijft het nog droog. Om één of andere reden wil de ijskast sinds gisterenavond niet lang op 220V werken, en slaat dan in alarm, als ik ze dan opnieuw opzet gaat ze over naar gas. Tijdens het rijden heeft ze gisteren wel de hele dag op 12V gewerkt. Er zaten wel verschillende laders in de stopcontacten en de batterijladers van de camper werkten ook, maar zie niet direct een verband. Ook stond de auto nogal schuin, maar zoals gezegd op 12V en gas doet ze het vooralsnog perfect. Morgenavond heb ik geen elektriciteit om na te zien of er iets aan de situatie veranderd is. Afwachten dus maar.
Vrijdag 05/06
Vanmorgen, zeg ik tot weerziens aan de Nederlandse en Duitse medekampeerders en rijd ik enkele kilometers verder naar Berat, waar ik een bezoekje ga brengen aan het kasteel. Ook hier weer moet je de beschrijving “kasteel” niet te letterlijk nemen en gaat het opnieuw over een versterkt stadje binnenin een vesting met torens en poorten. Ook hier wonen er nog een 100-tal mensen, en ondanks de hitte is het erg leuk om door de straatjes en langs de muren wat rond te dwalen. Gelukkig hebben ondernemende inwoners op strategische plaatsen winkeltjes met frisdrank en water opgezet of kan je op door wijnranken overschaduwde terrasjes terecht. Ik volg om te beginnen grotendeels de omwalling en heb daarbij ook zicht op de stad Berat zelf, met zijn 3 moskeeën en de typische huisjes van hier die blijkbaar enig hun soort zijn. Eigenlijk heb je er hier een beter zicht op dan wanneer je er naast staat, omdat je zicht dan beperkt wordt door de beschikbare ruimte en je geen afstand kan nemen. Ook heb je van op de muren een mooi panorama over de vallei die zich verder langs de rivier uitstrekt.
In de vesting zelf zijn er 8 middeleeuwse kerken van de oorspronkelijk 42 overgebleven, die echter meestal gesloten zijn, behalve op de naamsdag van de patroonheilige van de kerk. Één uitzondering daarop is de kerk waarin het Onufri museum is gevestigd. Ik heb geluk dat een gids van een koppel toeristen de sleutel heeft van één van de andere kerkjes en ik mee naar binnen mag. Het kerkje is zo goed als helemaal leeg, maar op de muren zijn nog gedeeltelijk de icoon wandschilderingen zichtbaar. Even later in Onufri museum zijn er nog overdadiger versierde iconen van de hier overbekende schilder met dezelfde naam te zien, je mag er echter geen foto’s maken. Ik kan het niet laten om in gedachte ongewild een vergelijking te maken met de overdadig versierde Boeddhistische tempels in Thailand, waar ook veel bladgoud en diepe kleuren groen en rood worden toegepast. Maar in die tempels vind je dan weer geen vierkante centimeter die niet bedekt is met versieringen en zo over de top is het hier dan weer niet, plus er bevinden zich dan nog veel meer iconen in het museum dan er normaal in de kerk zouden aanwezig zijn.
Mijn oorspronkelijke reisroute voorziet hier opnieuw in een doorsteek door de bergen, maar zoals ik gisteren mocht ondervinden, is dat niet steeds een goed idee. En dus besluit ik van een deel van de route te doen, me dan ter plaatse te informeren en te beslissen of ik verder ga of terugkeer. Hiervoor moet ik verder het dal in naar Corovodë, een stadje dat op zich niets speciaal te bieden heeft met uitzondering van een oude stenen brug uit de Ottomaanse tijd, die best wel heel fotogeniek is. Doch het dal waarin de stad ligt is wel erg mooi. De mensen hier waren in de communistische tijd tewerkgesteld in een grote wapenfabriek in Poliçani, die echter nu alleen nog munitie maakt voor politiediensten en dus heel erg afgeslankt is. In de plaats daarvan zijn er nu overal steengroeven waar decoratieve siersteen word gedolven die dan in pakketjes naast de weg staan. Vandaag zoals de voorgaande dagen kom ik regelmatig landschildpadden tegen die de straat oversteken, voordeel daarbij is, dat ze zo traag zijn dat je er mooi over kan rijden zonder ze te raken. Ze trekken alleen even de kop in en gaan even later weer verder. Ook slangetjes van potlooddikte en zo’n 30cm lang zag ik al een paar keer over de straten slidderen, daar vallen echter meer slachtoffers door auto’s te tellen. Gewoonlijk zie je die ook maar als het al te laat is. Wat de fauna betreft zijn het vooral de grote aantallen torren en kevers die opvallen. En natuurlijk het gedomesticeerde vee zoals kippen, ganzen,schapen, geiten en koeien die de wegen onveilig maken. Allen vrij loslopend, al dan niet in gezelschap van een herder en herdershonden. Wat je hier ook nog veel ziet zijn ezeltjes, en dan niet als gezelschapsdier, maar als werkezel om goederen te vervoeren, karren te trekken en als rijdier. Paarden zie je ook wel, maar dat is toch een minderheid.
Ik bereik ondertussen het einde van het dal en doe navraag bij een plaatselijke politieagent over de staat van de piste verderop. In eerste instantie zegt die volmondig dat het met een 4x4 wel te doen is, maar bij nader inzien lijkt mijn camper toch wat teveel van het goede. Ik besluit dan maar een deeltje te rijden tot aan de Osumi Canyons, op een steile maar verder goed te bereiden piste. Een oud Mercedes busje dat als lokaal personen vervoer dienst doet trekt zichzelf ook naar boven, naar de enkel dorpjes even verderop, geen idee trouwens of het een 4x4 versie is. De piste levert in elk geval mooie beelden op van de vallei waarin ik daarnet nog reed en ook van de Osumi Canyons, al blijven die op respectabele afstand. Wanneer ik merk dat ik niet dichter meer bij de kloof kom, neem ik het besluit van om te draaien, want ik moet nu de ganse weg terug die ik vandaag en gisteren genomen heb, naar nog maar een keer de Këlcyrë gorge. Dat wordt dan de 4e en hopelijk laatste keer deze reis.
Ik weet niet of het door de hitte of door het schokken komt, maar mijn Garmin GPS begint te flippen en wil geen routeberekening meer doen. Het scherm is gedeeltelijk zwart geworden en je ziet nog het symbool erop en een lijntje en nog wat witte vlekken, maar daar houdt het mee op. Naar de menu’s kan ik nog, maar als ik bestemmingen en dergelijke wil inbrengen verschijnt het toetsenbord met allemaal niet actieve karakters. Hopelijk lost dit zich door af te koelen op, want al vloek je er al een keer op, het is toch wel handig. Vooralsnog ken ik de route nog gedeeltelijk van gisteren (alhoewel), maar voor de volgende dagen zou het wel nuttig zijn als het ding terug werkt. De terugreis verloopt zonder noemenswaardige verrassingen, allen mis ik een keer een slecht stuk asfalt waardoor de inhoud van mijn hangkast door de schok beneden komt te liggen (merk ik ’s avonds) en enkele deurtjes open vliegen.
Het blijft soms toch nog gokken of ik nog op de goeie weg zit, maar dan herken ik weer een gebouw of situatie en weet ik dat ik nog juist zit. Ik stop bij enkelen tankstations op zoek naar eentje waar je met de kredietkaart kan betalen, doch zelfs als hetr aangekondigd staat dat het mogelijk is blijkt dat uiteindelijk niet mogelijk te zijn. Ten lange leste betaal ik dan maar in contanten. Rond 19u00 bereik ik opnieuw mijn overnachtingplaats van gisteren in de Këlcyrë Gorge, het River Hotel en Restaurant. Mijn eindbestemming van vandaag ligt maar een goede 50km verderop, maar het is al een lange warme dag geweest en bovendien voor het laatste deel over een piste in een Nationaal Park, die ik toch liever niet in het donker rijd. Komt daar nog bij dat ik voor die overnachting niets gevonden heb tijdens de voorbereiding en dus nog ter plaatse zou moeten uitkijken voor een mogelijkheid (ook al geen aangenaam werkje in het donker) en dus kies ik voor de comfortabele oplossing om nog een nachtje bij het River Hotel en Restaurant te overnachten. Een Nederlands koppel was blijkbaar van hetzelfde gedacht en dus zitten we even later op het terras gezellig te praten bij een glaasje. De tijd vliegt en zo is het 20u30 als ik eraan denk dat ik nog moet eten, het middagmaal bleef ook al beperkt tot (heel) wat verse kersen, die ik langs de baan kocht. Deze keer staat er schapenvlees met frietjes en een salade op het menu, doorgespoeld met een biertje.
Zaterdag 06/06
Na een verfrissende douche in de camper en het ontbijt zet ik aan voor de route naar Frashër, niet zozeer voor het stadje als wel voor de piste door het Nationaal Park. En die blijkt inderdaad de moeite, ze is niet heel erg zwaar, maar doenbaar met een robuuste personenwagen zoals in de Bradt reisgids vermeld stond, dat kan je echt wel vergeten. Je rijdt er gegarandeerd het carterpan vanonder dan, bovendien zijn er veel steile stukken met losliggende stenen waar je met een tweewiel aangedreven auto echt niet op komt. Om niet in dezelfde situatie van enkele dagen geleden te komen, heb ik het differentieel nu ineens ingeschakeld vanaf het begin van de piste en dat scheelt dan weer een stuk in doorspinnende wielen. De piste zelf is zoals gezegd erg mooi met prachtige uitzichten en afwisselende landschappen, het eerste deel gaat kronkelend langs de wand van de berg omhoog, waar je dan op enkele alpenweides uitkomt, alvorens het bos in te duiken. Het eerste deel is dan vooral erg veel stenen, terwijl boven er wat modder bij komt kijken, gelukkig niet te veel. Na 31km rammelen en bonken vind ik het wel mooi geweest. Het dorpje Frashër zou elk ogenblik in het zicht moten komen, maar daar is er niets speciaal te beleven en dus keer ik om nu er zich de gelegenheid toe voordoet (dat was ook de oorspronkelijke bedoeling deze keer). Vanuit dit andere gezichtspunt ontdek ik tijdens de afdaling nog een paar extra mooie uitzichten die weer een paar fotostops vragen. Kunnen mijn nieren en hersenen ook wat bekomen van het constante gedaver.
Enkele kilometers voor ik de asfaltweg bereik, staat er een jongen te liften, ik neem hem mee voor een stukje. Blijkt hij België te kennen en is er zelfs geweest op het Tomorrowland festival in Boom. Verder is hij nogal verontwaardigd over het beeld dat West-Europa van Albanië heeft. Eens op het kruispunt met de asfaltweg aangekomen, gaan we ieder weer onze eigen richting uit. Voor mij is dat richting Permët waar er naast een monument voor de slachtoffers van één van de oorlogen hier ook nog de ruïnes van een kasteel moeten te vinden zijn. Het monument vind ik onderdaad, maar de kasteelruïne? Veel zal er uiteindelijk niet van over zijn want dit stadje is tijdens WW II liefst 4x volledig plat gebombardeerd. Dus veel historische gebouwen vind je er niet. Het historische kerkje van Leusë sla ik over omdat je er op zoek moet naar iemand in het dorpje die de man met de sleutel kan vinden van de kerkdeur, en zo graag wil ik het kerkje nu ook weer niet zien. Wel neem ik de afslag naar de Thermale bronnen van Benjë, met de bedoeling van daar te picknicken en af te koelen in de bronnen indien mogelijk. Het blijkt een schot in de roos te zijn met water met een aangename temperatuur, een uitzicht op een Ottomaanse stenen brug waar je over moet om aan het water te komen, en daarachter een mooi canyon met enkele grotten in de zijwand. Ik kijk eerst even bij de bronnen, keer terug om te lunchen en ga dan voor de afkoelende dip, al klikt ineens luid gedonder van een overkomend onweer. Dat drijft gelukkig gewoon over met wat donkere wolken en veel wind, maar slecht enkele spatjes regen. Nadien wil ik nog even de canyon met de grotten verkennen en sla pardoes mijn rechtervoet om, gelukkig zonder veel erg. Een beetje hinkend ga ik alsnog een kijkje nemen in de grotten. Eentje is blijkbaar bewoond of bewoond geweest, want er staan houten banken, een tafel en een bed in en er hangt een overgordijn achteraan in de grot. Dat alles afgeschermd door een ijzeren hekken met poortje dat echter gewoon los staat. Het kan ook best een bivakplaats zijn voor de rafters of kayakers die hier langskomen natuurlijk. Enkele van de andere grotten hebben in het verleden blijkbaar een militaire functie gehad, en zijn versterkt met beton. Terug op weg is het dan genieten van de route langs de Vjosa Gorge. Het smalste deel van de gorge is niet zo diep, maar in combinatie met de vallei waar ze doorloopt best wel mooi, zeker als je zoals de Fransen dat zeggen in corniche langs de wanden van de bergen omhoog slalomt (voor een keertje op asfalt, wat nog niet wil zeggen dat er geen putten zijn) zodat de ganse vallei dieper en dieper onder je komt te liggen. Het blijft wel opletten voor de weinige tegenliggers omdat de weg maar anderhalve auto breed is, in plaats van twee… . Na de “corniche” kom ik op een soort open hoogvlakte ingesloten door bergen, een prachtig plekje, dat dan weer overgaat in bos en dit wisselt zich een paar keer af. Ik parkeer de camper nog even onder een grote overhangende rots met grot voor een fotomoment en ben rond 17u30 op de camping Farma Sotira. Er staan reeds 2 Duitse campers, een omgebouwde bestelwagen en een VW T5 4x4 met Ficher afzetunit. We wisselen zoals steeds wat ervaringen uit over Albanië en onze campers en dan ga ik alvast wat aan het reisverhaal schrijven voor ik ga eten in het restaurant. Je merkt hier alvast wel dat we wat hoger in de bergen zitten, want het is zelfs frisjes aan het worden. O ja de ijskast lijkt het weer normaal te doen op 220V, de Garmin GPS daarentegen lijkt definitief de geest gegeven te hebben.
Bij de camping hoort tevens een forellenkwekerij, de betonnen kweekvijvers liggen tussen de camping en het restaurant, ik loop er dus voorbij op weg naar het avondeten. Als ik even later de keuze heb tussen lam of vis, kies ik voor het laatste en krijg ik de meest verse vis mogelijk, men gaat met een schepnet naar de kweekvijvers schept er een vis uit en brengt hem naar de keuken. 10 minuten later heb ik de gebakken forel voor mijn neus met de obligate salade. Ik neem er nog een Korça biertje bij en even later krijg ik het gezelschap van het Duitse koppel Christiaan en Berthe, van de VW T5. Na het eten blijven we nog zitten praten en geven elkaar tips over de plaatsen die we al bezochten en verstuur ik e-mails en vul wat forums aan, voor we het weten is het opnieuw 23u00 en tijd om te gaan slapen.
Zondag 07/06
Het ontbijt vanmorgen is inbegrepen in de prijs van de camping en neem ik samen met de Duitsers. Het is de eerste dag dat het weer er wat minder uitziet, toen ik opstond regende het zelfs even. Maar het lijkt stilaan wat op te klaren. Christiaan en Berthe willen graag een keer mijn camper zien en ik doe het zelfde bij die van hun, zo is het ondertussen 10u en tijd om te vertrekken. Hoe meer ik richting oosten rijd, hoe minder verkeer ik nog tegenkom. De weg is opnieuw een kronkelende asfaltweg met de nodige putten die me door de bergen naar een vlakte brengt. Hier wordt er aan landbouw gedaan, maar nog op een ambachtelijke manier, heel soms zie je een tractor, maar vooral veel van die kleine motorculteurs waaraan dan een aanhangwagentje wordt bevestigd en natuurlijk de alomtegenwoordige ezeltjes. Ook op het land zelf wordt het meeste nog met de hand gedaan., zo zie ik een paar mannen en vrouwen volop bezig met het keren van het hooi om het te drogen, allen met de riek. Voorts is deze vlakte niet echt bezienswaardig, en wordt het pas opnieuw interessant als ik opnieuw de bergen in ga. Wat me in deze regio wel opvalt is het grote aantal gedenktekens en monumenten, hier werden immers grote veldslagen uitgevochten tussen de bezetters en de Partizanen. En niet alleen in de dorpjes, die elk wel hun monument hebben in het centrum, meestal een vrij éénvoudige rechthoekige pilaar en een muur met een gedenktekst erop, maar ook enorme bronzen standbeelden van partizanen in actie of verbroederd met de lokale inwoners.
In Kamenica ga ik op zoek naar de Tumulus van Kamenica, een begraafplaats waar tot op heden 420 lichamen van in de bronstijd van de 12e eeuw BC tot de 7e eeuw opgegraven werden uit een uit losse stenen opgebouwde grafheuvel die op zijn hoogtepunt 3m hoog was. In de latere eeuwen werden er rond de Tumulus nieuwe grafsites gemaakt, waaronder eentje waarbij uit DNA van de stoffelijke resten bleek dat ze allen tot eenzelfde familie behoorden. Het museumpje lijkt gesloten, maar ik ben maar net uit de auto of er komt een knap jong meisje aan, met de sleutel van het museum dat voor mij speciaal geopend wordt. In bijna vlekkeloos Engels geeft ze me uitleg bij de bezienswaardigheden in het museum, waaronder enkele skeletten, die nog voorzien zijn van bronzen juwelen in de vorm van been- en armbanden en kleine hangertjes. Daarnaast werden er in de grafheuvel ook nog vele naalden en potten in alle vormen en maten gevonden. Buiten kan je de 3 plaatsen zien die reeds werden opgegraven, doch er blijft nog een gans deel onaangeroerd en men weet ook nog altijd niet waar de nederzetting geweest is waar deze mensen leefden. Daarnaar wordt in de regio nog onderzoek naar gevoerd, maar tot op heden niets gevonden.
Vervolgens rijd ik verder naar Korcë waar ik in 2 pogingen wat Lëk ga afhalen, gezien in de meeste tankstations geen kaart aanvaard wordt. Zondag is hier duidelijk marktdag en het is er dan ook vrij druk. Na een beetje zoeken (de GPS is kaduuk weet je nog wel), vind ik de route naar Voskopojë, een stad die begin de 18e eeuw groter was dan Athene of Sofia, en nu nog slechts bewoond wordt door een 100-tal landbouwerfamilies. In zijn hoogdagen had de stad maar liefst 24 kerken, 2 per wijk en had elke wijk nog een Basiliek, het was ook de stad met de eerste drukpers in de regio en een academie waar kunstenaars opgeleid werden voor het maken van fresco’s en Iconen. Tegen het einde van die eeuw werd de stad echter geplunderd en platgebrand, zodat het nu een onooglijk dorpje is waar er nog 7 kerken overleeft hebben. Ik bezoek echter eerst het Klooster van St. Prodhomi, dat enkele 100-den meters boven het dorp in de bossen ligt.
Het grootste deel van de abdij ligt echter in ruïnes, behalve een nieuwer deel, waar ook de bewaker woont. De kerk die weer over enkele bijzondere iconen moet beschikken is echter dicht en de bewaker heeft blijkbaar zondagrust want is nergens te bekennen. Achter het klosster zit een Albanese familie te feesten en liedjes te zingen, dus die stoor ik maar niet. Ik maak gebruik van deze rustige plaats om te lunchen en ga dan langs enkele kerkjes voorbij. Ook deze zijn allen op slot, ook deze van St. Nicolaas, maar daar kan je door het hekken een galerij met muurschilderingen zien. Verder dan maar, terwijl het weer nu echt aan het verslechteren is met strak grijze luchten en regenbuien. Mijn eindbestemming voor deze avond is het kleine Prespa meer, waar ik een overnachtingplaats hoop te vinden. Het eerste dorpje dat zoals vele hier 2 namen heeft, in dit geval Buzëliqen en Zagradec (in het Albanees en Macedonisch dat in deze streek veel gesproken wordt), zijn oude boerenhuisjes en de steegjes zijn te klein om erdoor te rijden richting Prespa meer, hetzelfde scenario ontvouwt zich bij de andere dorpjes die volgens de kaart aan het meer liggen, maar in realiteit aan een moerassig gebied, dat deel uitmaakt van het meer en volgroeid is met riet en waterlelies. Ook aan de Treni grot raak ik niet, al rijd ik wel voorbij een grot die ook interessant lijkt.
Mijn eerste gedacht is om verder te rijden naar het grote Prespa meer, maar de verbindingsweg tussen beide meren is opnieuw onverhard en als ik na enkele keer vragen uiteindelijk het juiste pad vind, blijkt al gauw dat dit wel heel erg modderig is. Ik ga niet het risico nemen om daarin komen vast te zitten en keer op mijn stappen terug. Juist als ik stop voor een foto, komen er 2 Land Rover Defenders en een Toyota Hilux met opzetunit voorbij. Benieuwd of die het wel gaan wagen? Wanneer ik opnieuw aan de interessant lijkende grot aankom, stop ik om binnen een kijkje te nemen en het lijkt erop dat er hier ook opgravingen in gebeurt zijn. Enkel zones zijn aangegeven met stokken en uitgegraven, ik kijk uit van alles ongestoord te laten. Ondertussen heb ik het besluit genomen van hier te overnachten, het is lekker rustig hier, alleen de auto’s die naar en van de eerder bezochte dorpjes rijden, komen hier voorbij en het is een prachtige kampeerplek. Even later komen ook de 3 Duitsers met de Land Rovers en de Toyota er weer aan, ook zij hebben dus besloten van de piste niet te rijden, mijn intuïtie was dus blijkbaar juist, gezien zij met hun goed uitgeruste 4x4’s het niet wagen. Een praatje met één van hen bevestigd mijn vermoeden.
Geen restaurant vanavond en dus kook ik voor de eerste keer deze reis mijn eigen potje, er komen enkele auto’s voorbij, maar afgezien van wat nieuwsgierig vertragen, laten ze mij mijn gang gaan. Na het eten nog afwassen natuurlijk en het reisverhaal aanvullen en dan is er nog wat tijd om te lezen.
Maandag 08/06
Na een rustige nacht en de ochtendlijke geplogenheden ben ik bijna klaar om te vertrekken als er een bestelwagen stopt waaruit een generator en graafwerktuigen worden geladen. Bij navraag blijkt mijn gok, dat er in de grot tegenover de camper archeologische opgravingen aan de gang zijn, te kloppen. Vandaag rijd ik allereerst naar het grote Prespa meer, met een kleine omweg gezien de staat van de piste tussen beide meren. Daarvoor moet ik over de bergketen die beide meren van elkaar scheiden, doch ditmaal over een zo goed als nieuwe asfaltweg, een verademing na de vele geaccidenteerde asfaltbanen van deze week. In het dorpje Zaroshkë raak ik niet aan de oever van het meer en dus probeer ik het opnieuw in Liqenas, waar ik meer succes heb. Bovendien vind ik er bijna onmiddellijk een man die me met zijn bootje naar het eilandje Maligrad wil brengen, één van de 2 eilanden in het Prespa meer. Dit ligt nog op Albanees grondgebied, het andere, grotere eiland is Macedonisch grondgebied. Blijkbaar is daarvoor wel de toestemming van de politie voor nodig, dus belt hij eerst voor toelating.
Onderweg op het meer zie ik al heel wat Dalmatische Pelikanen en ook nog wat aalscholverachtige vogels. Op het eiland stoten we bijna onmiddellijk op een 50cm lang slangetje, ongevaarlijk volgens mijn gids, die dat nog een keer aantoont, door het bij de staart op te nemen. We klimmen langs de klif naar de top van het eiland waarop vele vogels nestelen. Mijn gids toont me een nest in een rotsholte met verschillende kleine eitjes erin, niet groter dan een duivenei. Wegens de taalbarrière komt ik niet te weten of deze van de aalscholverachtige vogels of de meeuwen is? Van de Pelikanen is het zeker niet, want daarvan toont de man mij even later de nesten met eieren ter grootte van een kippenei, maar dan in camouflagekleuren. Als ik de gids goed begrijp is dit eilandje ook een geliefkoosde plaats van de Albanese en Griekse maffia geweest en zou deze laatste hier ooit 3kg goud verborgen hebben. We dalen opnieuw af naar het bootje, varen naar de andere kant van het eiland, waar we juist nog op de hoge klippen stonden. In de rotswanden zitten heel wat grotten en in eentje daarvan staat een kerkje dat door zijn afgelegen en verborgen ligging het communistische regime overleeft heeft. De man heeft er de sleutel niet van, maar we klimmen wel tot in de grot en bewonderen wat er overblijft van de geschilderde iconen op de buitenmuren. Achter het kerkje ligt een graf van één van de “chefs” van het dorp, die de door de Maffia opgelegde belasting niet kon of wou betalen. Folklore of zit er toch meer achter, ik zal het wel nooit zeker weten vermoed ik. Het maakt het eilandje er alleen maar mysterieuzer op. We varen terug landwaarts, waar ik eerst nog een kopje espresso aangeboden krijg, voordat men me laat gaan.
Mijn route loopt nu evenwijdig met de oever een eindje de bergen in met prachtige uitzichten over het meer en het drie landenpunt (of eigenlijk een driemeren punt), waar Albanië, Griekenland en Macedonië samenkomen. In 2011 zag ik dit reeds van de Griekse zijde. Ik neem nog een kijkje in de dorpjes Goricë e Vogel en Kallamas en rijd daarvoor tussen de velden waar boerenfamilies naarstig aan het werk zijn om het onkruid weg te hakken tussen het plantgoed. De klaprozen blijven echter staan en vormen samen met een lavendelachtig plantje een mooi kleurenpalet. Kwam ik de vorige dagen al heel wat paarden- en ezelskarren tegen, nu zijn het er meer dan auto’s. Wat me ook opvalt is dat iedereen hier zijn paard of ezel berijd in amazonezit, met de twee benen langs één zijde van het rijdier dus. Naast de hele veestapel, is het ook nog oppassen geblazen voor stenen op de weg die regelmatig van de helling komen afgerold. Ik neem noodgedwongen dezelfde weg terug omdat de enige andere optie om het meer van Ohrid te bereiken langs Macedonië is. Niet dat dit nu echt een probleem zou volgen, afgezien van wat afstempelwerk en kans op contoles van de douane. Ik kruis daarbij een Zwitsers koppel met een Unimog die dezelfde route rijden.
Ik blijf me verbazen over de vriendelijkheid van de mensen, landarbeiders en –sters stoppen even met hun werk en kinderen onderbreken hun spel even om te zwaaien, en neen niet om wat af te troggelen. Je zou het nochtans niet verwachten gezien (vooral de ouderen) nogal stuurs van opzicht zijn. Ook als je iets vraagt proberen ze met handen en voeten, wegens de taalbarrière, te helpen waar ze kunnen. Even voor Progradec stop ik om te tanken en in de stad ga ik langs bij enkele mini markets om enkele inkopen te doen, want vooral de voorraad drankjes slinkt snel. Al van bij het buitenrijden van Progradec, werkt men aan de weg, het wordt een ongewoon brede weg naar Albanese normen, die vlak langs de oever van het Ohrid meer loopt. Dit heeft wel als gevolg dat de kleine camping die daar lagen allen gesneuveld zijn. Juist voor ik het dorpje Lin bereik, zie ik echter een wegwijzer naar camping Elin en zie in de verte aan de meeroever, die hier is weggedraaid, enkele campers staan. Dat wordt dus straks mijn overnachtingplaats, maar eerst nog enkele bezoekjes afleggen. In het dorpje Lin ga ik op zoek naar de ruïne van een kerk, maar vind alleen een charmant dorpje, met een nog in gebruik zijnde moskee en kerk. Niet getreurd, kerken en ruïnes genoeg in dit land (ook van oude industriële gebouwen trouwens).
Dan maar weer verder over nog steeds de vernieuwde brede weg, die nu in brede waaiers omhoog de bergen in loopt met een stijgingspercentage om U tegen te zeggen. De vrachtwagens hebben het er maar moeilijk mee. Opvallend hier zijn de 10-tallen autowasplaatsen, die zichzelf aankondigen met een bord “Lavash” en een waterdarm die als een fontein water de lucht in spuit (om aan te tonen dat ze water gebruiken misschien?). Nu kwam ik deze al overal in het land tegen, doch niet zo talrijk als hier. Nog zo’n veel voorkomend ding zijn de “Gomeria”, bandencentrales als je wil, maar dan heel wat primitiever. Waarschijnlijk te veel naar de waterspuiters gekeken want ik mis ergens de afslag naar Selcë e Poshtme waar hoog in de bergen de Koninklijke Illyrische tombes te vinden moeten zijn. Als ik even later tot dat besef kom, draai ik terug, stop nog even bij een groter supermarktje voor wat zaken die ze in de kleinere niet hadden, en negeer de autowassers die vinden dat mijn camper (terecht) een wasbeurt nodig heeft.
Volgens de Bradt reisgids is de hele weg naar de graven geasfalteerd, maar als de boel in 2 splitst, met allebei gravelpistes, twijfel ik of nog wel juist zit. Enkele lokale mensen bevestigen echter dat ik juist zit en even later keert zelfs iets wat in de verte op asfalt lijkt terug. Een Ottomaanse brug die ook in de reisgids beschreven staat, neemt de laatste twijfels weg. Even verderop vraagt een oudere man een lift en vanaf dan is er geen probleem meer om de juiste route aan te houden, gezien hij daar in de buurt moet zijn. Maar goed ook, want het bordje dat de archeologische site aanduid is klein, niet officieel (dus geen bruin bord met gele letters) en staat half verscholen. De man vraagt of ik niet eerst een koffietje kom drinken, doch daar bedank ik vriendelijk voor en dus neem ik afscheid en rijd de weide op waarnaar het bord verwijst. Er loopt nog een soort karrenspoor verder, doch gezien deze terug afdaalt lijkt dat me niet de goede richting.
Een man die met een zeis het gras aan het kortwieken is, wijst me in de goede richting, de camper blijft op de weide staan en de man begeleid me naar de in de bergwand uitgehakte tombes. En geeft wat uitleg in het Albanees waarvan ik weinig of niets begrijp, maar de intentie is goed. Ik moet in elk geval niet op zoek naar de verschillende grafkamers en dat bespaart me weer heel wat tijd. Sommige zijn onversierde vierkante gaten in de wand, doch andere zijn voorzien van uitgekapte pilaartjes, eentje heeft een beeltenis die zo erg geërodeerd is dat het alleen nog een silhouet is, maar de helm erboven wijst op de Illyrische koningen en nog een ander is een soort mini amfitheater. Mijn provisoire gids lijdt me naar de Acropolis (beeld je niet deze van Athene in, dit is gewoon het hoogste deel van de stad of wat er van over is) en weet me aan het verstand te brengen dat hij de archeologen heeft geholpen met het blootleggen van de fundamenten van enkele voormalige huizen. Eerder al liet hij me de plek zien waar hij als kleine jongen door een gat in één van de tombes kroop, dus nog van voor deze “bekend” werden. Onze taalonkunde zorgt ervoor dat ik niet te weten kom of deze Koninklijke graven toen al leeg waren. Een deel van de inhoud, waaronder sarcofagen, bevind zich in elk geval in het Archeologisch museum van Tirana. Het zou dus best kunnen zijn dat ik met één van de “ontdekkers” van de site sprak. We dalen opnieuw af naar enkele graftombes, mijn gids weet me feilloos te vertellen wat nog origineel is en wat gerestaureerd is. Hij weet zelfs de heel vage teksten te vinden die in de rotswand gekerfd zijn, en zo goed als onleesbaar geworden zijn door wind- en regenerosie. Zo komen we terug bij de camper en geef ik de man 200 Lèk, het bedrag dat je normaal ook betaald bij de meeste sites.
Zoals eerder gezegd keer ik vervolgens terug naar Lin en trek naar de camping Elin, die blijkbaar gloednieuw en nog deels in aanbouw is (er worden nog planten en kiezels gelegd en een deel is pas ingezaaid en dus niet bruikbaar momenteel. Maar het restaurant en de sanitaire blok zijn klaar en er is elektriciteit voor handen. Merkwaardig is wel dat de spiksplinternieuwe sanitaire blok uitgerust is met “Franse” hurktoiletten en dit in combinatie met de douche. De laatste keer dat ik dit zag was in Marokko in een hygiënische staat die je alleen in nachtmerries ziet, doch hier is het kraaknet. De camping ligt ook aan het meer en heeft een keienstrand met ligzetels en parasols, een waar paradijsje als de zon schijnt. Nu met de bewolking echter ben ik hier alleen op een moedige zwemmer na. Ik voel even de watertemperatuur en besluit van ook nog even te gaan zwemmen ondanks het late uur (19u00). Ik kleed me om en trek met mijn snorkelgerij naar het meer. Het te water gaan is best wel frisjes (ik schat een graad of 15-16), maar al met al valt het wel mee en het water is kraakhelder. Een half uurtje later is het weer tijd om eruit te komen en de voeten onder tafel te schuiven in het openlucht restaurant. Vandaag steak met gebakken aardappelschijfjes en de onvermijdelijke salade doorgespoeld met een Tsjechisch biertje. Nog een Watermeloenijsje als dessert en dan gaat het weer naar de camper om te profiteren van de aanwezigheid van de Wifi.
Dinsdag 09/06
Vanmorgen toch maar van de speciale sanitaire faciliteiten gebruik gemaakt om te douchen en na het ontbijt terug vertrokken richting Prrenjas. Daarbij gaat het natuurlijk weer over de steile helling en de afdaling met al de autowasserijen. Omdat ik er vandaag de tijd voor heb en mijn camper veruit de smerigste was op de camping (zelfs de Defender met de Bimobil unit stond er netjes bij), toch maar gauw even de camper ook een douche laten geven. Want als je nu iets aanraakt of ertegen hangt ben je ook vuil. Ik moet zeggen, ze maken er werk van, hij komt properder tevoorschijn dan ik thuis vertrokken ben en dat alles voor 400 Lèk (+/- 3€). Lang zal dat waarschijnlijk echte niet duren. Er staan niet echt bezienswaardigheden op de planning voor vandaag, ik rijd wel langs het Rrajca Natuurreservaat en door het Shebenik-Jabllanicë National Park, dus mooie uitzichten zullen er wel zijn, bovendien is de route maar 95km lang. Het eerste deel tot in Librazhd blijkt dan nog geasfalteerd wat er voor zorgt dat ik een gans stuk voor lig op schema. De route door het Nationaal Park die ook als geasfalteerd stond vermeld blijkt dat dan weer niet te zijn. Men is hier volop bezig de weg te verbreden en dus rijd ik op gravel. Bovendien heb ik ergens een afslag gemist blijkbaar, waardoor ik niet de route langs de grens, maar eentje wat meer inlands neem. Het moet gezegd dat deze best wel mooie panorama’s oplevert, maar na zo’n 50km onverhard begint het gerammel en gedaver me serieus de keel uit te hangen. Ik ben dan ook blij in Shupenze eindelijk het asfalt terug te vinden, want ik begon al serieus te twijfelen waar ik nu eigenlijk zat, omdat in geen van de minuscule bergdorpjes een naambordje stond en het enige wat de dorpsbewoners me wisten wijs te maken was de richting die ik uit moest. Toch serieus lastig als je solo reist zonder GPS (die is stuk weet je nog wel).
In Peshkopi twijfel ik of ik wel naar het Lura National Park zou rijden, de reisgids geeft aan dat de wegen van deze kant uit, slecht tot zeer slecht zijn. Doch de mensen hier zeggen me dat het best meevalt. Weer sla ik mijn intuïtief gevoel in de wind en begin toch aan de route, tot in Muhurr heb ik nog asfalt zoals de lokale mensen me ook zal zeiden, naar Arras gaat het dan over onverharde pistes, doch in redelijke staat. Maar dan komt de kat op de koord, de piste wordt smaller, kronkelt langs steile bergwanden en blijft maar duren, gelukkig kom ik nog regelmatig mensen tegen (vooral herders en boeren) die me bij twijfel de juiste richting uitwijzen. Eerst zijn de paden alleen maar steil en smal, maar later worden ze echt wel beangstigend, een bijrijder met hoogtevrees moet je hier niet bijhebben, bovendien ligt de piste nu vol met losse stenen die serieuze afmetingen beginnen aan te nemen en die de camper wel erg schuin doen overhellen. Op een bepaald gedeelte lijkt de weg wel een rivierbedding en stroomt het water me tegemoet gedurende kilometers. Soms is het zo smal dat ik niet eens kan uitstappen, als er dan nog enkel rotsrichels op mijn weg komen begint het echt wel eng te worden. Dit is eigenlijk meer dan waar ik voor gekozen heb en sowieso het zwaarste terrein dat ik ooit al met de camper deed, maar het moet gezegd, het oudje trekt er zich goed door. Ik ben blij als ik even op een hoogplateau kom met gras waar ik uitstap om mijn trillende benen wat rust te gunnen. Maar ik ben er nog niet en de piste is nu nog nauwelijks die naam waard. Het zijn gewoon allemaal losse stenen waarover de Defender van de ene naar de andere hobbelt. Na wat een eindeloze tijd lijkt, komen er terug sporen van leven in de omgeving. Het begint met houten palen met elektriciteitslijnen en dan verschijnen in de dalen ver onder mij de eerste huisjes. Nog wat later zie ik het tweelingsdorp Fuschë Lurë en Lurë e Vjetër onder me liggen. Nog een laatste inspanning en ik sta zowaar op asfalt, ik kan me nog juist inhouden om het te kussen. Ik rijd het dorp door en voel nu pas hoe moe ik wel van deze escapade ben. Het Lura National Park ligt nog enkele kilometers verderop en was eigenlijk gepland als overnachtingplaats voor morgenavond.
Terwijl ik twijfel of ik dat stuk nog wel wil rijden (en of ik zelf het park nog wel wil bezoeken), wordt ik in het Engels aangesproken. De man blijkt leraar Engels, gids en guesthouse eigenaar te zijn. Hij biedt me een plekje aan in de tuin voor de camper, en nodigt me uit voor een Raki en een Turkse koffie. De uitnodiging is te verleidelijk om te weerstaan en rijd door de poort de tuin in. Na de drankjes en wat over en weer gepraat, toont hij me de Kula (het torenhuis zoals dit slecht vertaald wordt, want het is eigenlijk helemaal geen toren), dat sinds Reizen Waes berucht is als safehouse voor door bloedvete bedreigde mannelijke familieleden. De huizen bestaan gewoonlijk uit een drietal verdiepingen, zonder ramen op het gelijkvloers, en kleine taps lopende openingen op het eerst verdiep, zodat er gemakkelijk naar buiten kon geschoten worden, maar moeilijk naar binnen. Typisch zijn ook de stenen erkertjes die aan de muren hangen (waar die gaten inzitten). Door de dikke muren en weinig ramen (die er later ingezet zijn) is het heerlijk fris in de Kula, maar ook vrij donker. Ik spreek met mijn gastheer af dat we morgenvroeg een koffietje gaan drinken in het dorp, en dan besluiten of hij me vergezeld naar het Nationaal Park of me onmiddellijk naar Rrëshen begeleid (hij moet daar zijn morgen), en dit is tevens de weg die in de Bradt reisgids aangeduid wordt als de beste route om hier te komen. Voor mij betekent het een serieuze omweg, maar ik ga echt diezelfde weg niet terug!
De vermoeidheid zit er nog wat in en dus ga ik op het gemak nog wat lezen, nog wat tokkelen op de laptop en het restje spaghetti opwarmen als avondmaal en dan (vroeg) gaan slapen.
Woensdag 10/06
Na een rustige nacht en een warme douche in de camper wordt ik al opgewacht voor de koffie, doch ik vraag nog even geduld zodat ik eerst nog kan ontbijten. Nadien dan een straffe Turkse koffie, waar ik als niet koffiedrinker ineens klaarwakker van ben. De aangeboden Raki laat ik zo vroeg op de ochtend maar aan me voorbijgaan. We spreken af om naar een paar van de meren van het Lura National Park te rijden, met de optie om terug te draaien als ik de pist te slecht vind. Later zal ik dan naar Rrëshen rijden, waar ik mijn gids afzet die naar Tirana gaat, heeft ineens het voordeel dat ik niet mis kan rijden. De piste naar het park is een 15km lang en in redelijke staat op een paar slechtere stukjes na, maar niets in vergelijking met gisteren. We rijden ineens door naar het laatste meer dat we komen bekijken, te weten het Liqeni i Madh (het grote meer) dat omringd wordt door bossen en bergen. Eigenlijk gaat het hier al over 2 meren want gescheiden door een dijk ligt er een kleiner onbenoemd meertje met waterlelies. Het grote meer is tevens het hoogst liggende meer van het park op 1720m hoogte. Als we er weer willen vertrekken merk ik op dat één van mijn slijklappen los hangt, daar zijn al die rotsige pistes natuurlijk niet vreemd aan, en ik besluit van ze er ter plaatse even af te vijzen om ze niet te verliezen. Hierna rijden we naar het Liqeni i Lopëve (het meer van het vee) dat prachtig onder een impressionante rotsheuvel ligt en tenslotte naar het Liqeni i Rrasave (het stenen meer), waarvan de bodem bedekt is met leistenen. Allen liggen ze in het deel van het park dat gelukkig nog niet al te aangetast is door illegale ontbossing en vormen mooie idyllische plekjes, de 4 andere meren die via de weg bereikbaar zijn hebben daar wel meer van te leiden gehad volgens mijn reisgids.
We keren naar het dorpje terug en terwijl mijn gids wat spullen bij elkaar pakt en de boel afsluit, bevestig ik de slijklap opnieuw onder de auto. Mijn hoop op een volledig asfaltweg wordt door mijn bijrijder al vlug de kop ingeslagen. Maar hij belooft wel een goed berijdbare piste. En ik moet nageven, deze piste is inderdaad heel wat beter dan dewelke die ik in het naar hier komen genomen heb. Een volgende slachtoffer van het gedaver en geschok (dat er desondanks natuurlijk ook op deze piste constant is) is het beeldscherm van mijn achteruitrijcamera dat op zwart gaat. Weer een comfort dingetje minder! Het voordeel van deze piste is natuurlijk ook dat ik weer geheel andere panorama’s voorgeschoteld krijg, bovendien gunt het ook enkele seconden rust van het gerammel. In een recordtijd van 2u rijden we de 30km piste, om maar even aan te geven in welke staat deze goede piste erbij ligt. Hoelang ik er gisteren over gedaan heb kan ik me met de beste wil van de wereld niet meer herinneren, maar het zal makkelijk dubbel zo lang geweest zijn. In Rrëshen is het dan tijd om afscheid te nemen van mijn vriendelijke helper. Hij wil in eerste instantie niets aannemen van geld, niet voor de overnachtingplaats, de koffie, Raki of het gidsen, maar als ik aandring neemt hij tenslotte toch 1200 Lèk aan voor het gidsen (nog geen 10€).
Ik zit nu helemaal uit koers en moet zo’n 80km terug naar het Noordoosten, maar dat kan via de enige autosnelweg in het land. Je ziet goed dat ze het begrip autosnelweg nog niet gewoon zijn, want er rijden fietsers, en er lopen voetgangers en vee langs de weg. Het is in elk geval een snelle manier om terug op mijn geplande route te komen. Waar ik trouwens nog steeds één dag op vooruit loop. Ik rijd nog een stukje terug richting Peshkopi, om wat mooie beelden van de Black Drini Canyon (Drini i Zi) te schieten. Normaal was ik van de andere kant door deze canyon gekomen, dat wil zeggen over de van steile hellingen en afdalingen voorziene weg die hoog langs de bergwanden de kloof volgt met prachtige panorama’s als gevolg. Terug in Kukës rijd ik zonder er erg in te hebben naar het enige monument in de stad dat op mijn plaaning staat, het Kosovaarse Exodus monument, aan de stad geschonken door dankbare terugekeerde Kosovaren, die hier tijdens ’98-‘99 oorlog opgevangen werden toen ze uit Kosovo verdreven werden door Slobodan Milosevics troepen. Het is even zoeken naar de juiste weg om de stad te verlaten richting Konsë, maar uiteindelijk blijkt het éénvoudig genoeg: opnieuw de autosnelweg op, maar in zuidwestelijke richting voor een klein stukje en dan een zijweg inslaan, juist voorbij een benzinestation. Het is een lokale politieagent die me op de goede weg zet en meteen ook een dilemma voor me oplost, moet je hier nu wel of niet overdag met je lichten op rijden? (de Albanezen zelf doen het ook maar voor de helft), en inderdaad dat is blijkbaar verplicht.
Wanneer ik de autosnelweg wil verlaten lijkt het weggetje me maar een smal ding, maar 2 mannen bevestigen me toch dat het de juiste weg is en vragen me ineens een lift naar een dorpje 6km verderop. En dus zit ik nog maar een keer met onbekend volk in de camper, wat altijd tot grappige communicaties leidt gezien we elkaar zo goed als niet verstaan. Wat ik echter wel begrijp is dat mijn origineel geplande route via Krumë, Pac en Tropoje die ik stilzwijgend heb laten vallen omdat die volgens de kaarten opnieuw 100km onverhard bevatte, en daar heb ik voor vandaag de buik wel van vol, ondertussen dan toch volledig geasfalteerd zou zijn. Te laat echter, maar niet getreurd want echte bezienswaardigheden waren er toch niet op die route en bovendien blijkt ook deze route heel wat moois in petto te hebben. Ik zet beide lifters af, stop even verder om nog wat kersen te kopen van een stel heel jonge kinderen en denk er nog net op tijd aan om ook een foto van Lake Fierzë te nemen, voordat achter de bergen uit het zicht verdwijnt. Het berglandschap waar ik nu doorheen rijdt is veel groener dan wat ik voordien al zag, uitgestrekte bossen bedekken de hellingen tot op de top en ik kronkel er doorheen. Door de wijziging van de route heb ik nog geen idee waar te overnachten en veel plaats bieden deze wegen niet met langs één zijde de berghellingen en aan de andere de afgrond.
Tot ik me plots meen te herinneren tijdens de voorbereiding over een plaatsje gelezen te hebben (in het kader van een substituutroute voor de Komani Ferry later op de reis) in het plaatsje Dardhë. En een beetje verder dan ik vandaag wou rijden, maar dat neem ik er wel bij. Het is dan ook al even na 20u00, wanneer ik bij het Hotel Restaurant Alpin aankom, en bovendien is het tijdens de laatste kilometers beginnen onweren en druppelt het nu ook. Ik krijg direct een plaatse aangewezen om me te parkeren, als ik vraag of ik hier mag overnachten in ruil voor het gebruik maken van het restaurant. En wat een plaatsje, naast een klaterende waterrad met aan de andere zijde als buren … twee jonge bruine beren in een grote kooi met waterpartij en klimbomen. Het lijken wel reuze teddyberen, maar ik houdt mijn vingers toch maar ver uit hun buurt als ze nieuwsgierig een kijkje komen nemen. Ze zien er alvast niet gestrest of mishandeld uit, en ik vermoed dat het nog jonge dieren zijn. In het restaurant zit een groep van 12 Duitsers, die naar ik vermoed morgen met de mountainbikes op weg gaan die buiten op een aanhangwagen staan te wachten. Ze mogen het hebben, want ze lijken me toch niet meer van de jongste en het zijn taaie hellingen hier! Ik kies voor Roast van de grill, salade, frietjes en een biertje. Na het eten gaat het op een spurtje door de regen naar de camper. 5 minuten later kijk ik even buiten en zie niets meer, blijkbaar is de elektriciteit van het hotel even uitgevallen. Het pittoreske klaterende waterrad zal vannacht niet zo aangenaam zijn vermoed ik, dat ding zetten ze blijkbaar niet af.