Verslag van onze reis naar Nepal in 2006 met doel om ons petekind Menuka op te zoeken.
foto’s te bezichtigen op mijn profiel :dag:
6 jaar geleden beslisten mijn man en ik om via de organisatie Cunina een kindje uit een ontwikkelingsland financiële steun toe te kennen. Waarom? En waarom Cunina? Zoals bij heel veel mensen knaagde er al heel lang een pijnlijk gevoel van onmacht bij het zien van al het leed in de wereld. Steeds de vraag, hoe kan ik iets doen en toch zeker weten dat deze hulp wel degelijk terecht komt? Mijn antwoord lag bij Cunina. Een organisatie die verschillende projecten had waaronder de individuele peterschappen. Het gedacht om een kindje financieel te steunen maar daarbij ook nog contact te kunnen opbouwen sprak mij enorm aan. Maar niet alleen dat, door de steun krijgt het kind de kans om naar school te gaan en verhoogt hiermee de kans op een betere toekomst. Ook kinderarbeid wordt hier sterk door verminderd. Ik zou jullie kunnen vertellen over de armoede die we gezien hebben in Nepal maar dit zou alleen maar een bevestiging zijn van wat jullie allemaal al wisten. Een huis betekent geen rijkdom maar is een onderkomen voor verschillende families waardoor één plaats snel meerdere functies heeft. Zo dient een keuken ook als woonplaats en slaapplaats. De kamer is er meestal zwart van het roet die veroorzaakt wordt door het koken binnenshuis. De opbrengst van een stukje landbouwgrond vermindert met 75% wanneer laattijdige hagel de hele oogst verwoest. Daar is ook geen enkele vergoeding voor. Ook kinderarbeid is er nog van toepassing. Een kind van 8 jaar met een vracht van 30 kilo die de ganse dag op stap is en dit voor 150r (1,90€ ). Het is een beeld die mij altijd zal bijblijven. Wat mij vooral ook geraakt heeft zijn de kinderen in het hostel. Ze waren toen maar met 18, al de anderen waren tijdens de vakantie naar huis gegaan. Der was iets dat hen zo verschillend maakte van de anderen maar ik kon het niet onmiddellijk verklaren. Onze trekking in de bergen heeft ons het verschil doen inzien. Het verschil tussen een kind dat geholpen wordt door peetouders en een kind die zich van deze hulp niet bewust is. Zoals het kind dat een kind draagt, het kind die drager is, het kind van 6 jaar die er op zijn eentje moet toezien dat zijn grootvader niets overkomt. Hij woont er samen met hem in een geïmproviseerde woning van houten schuttingen overdekt met een plastiek zeil. Een kalfje neemt er een deel van de ruimte in beslag. De jongen is al maanden niet meer gewassen en de blik in zijn ogen is leeg. De kinderen in het hostel hadden een andere blik in hun ogen. Ze straalden van geluk. Steeds opnieuw weer die glimlachende gezichtjes. Toen besefte ik dat het de blik was van een kind die een zorgeloos bestaan leidde. Geen kinderarbeid, geen zorgen over lege maagjes, een dak boven hun hoofd. Maar vooral voelden ze zich gesterkt door de peetouders die zich over hen ontfermden. Velen van hen hebben mij gevraagd of ik hun peetouders niet kende, sommigen kwamen met foto’s pronken en uit dit alles kon ik uitmaken dat ze oprecht met hun peetouders bezig waren. Voor we de bergen introkken, hadden we hen gevraagd of ze niet een briefje of een tekening wilden maken voor hun peetouders zodat we ze konden meebrengen naar België, 106 brieven heb ik geteld. Deze kinderen vergeet ik nooit, ze zijn het bewijs dat dit project doeltreffend en haalbaar is.
Menuka, ons petekind, 14jaar, is een zeer mooi, nogal verlegen meisje, we hebben haar tijdens deze reis ontmoet. We werden opgewacht aan de luchthaven van Tumlingtar door Surendra en Nurbu: 2 mensen die deel uitmaken van de organisatie in Khandbari en die voor ons een grote hulp waren tijdens ons verblijf daar. Ze brachten ons naar het huis van Menuka. En hoewel onze ontmoeting nogal terughoudend gebeurde, kreeg ik een warm gevoel van binnen. Het deed me goed te zien dat dit meisje waar we al jaren naartoe schreven het goed stelde. Het kleine meisje wordt een vrouw en dat was nu al duidelijk te zien. Het warme gevoel dat ik voelde was niets anders dan trots en liefde. Toen we het huis binnenkwamen, merkte ik dat het hier wel om een redelijk groot huis ging. Boven de leefruimte was één grote kamer onderverdeeld in 3 kamers door middel van muurtjes van bamboestokken. Later bleek het toch niet haar huis te zijn, hun huis lag er juist naast, getroffen door schaamte om de bouwvallige woning hadden ze het ons niet willen tonen. De mama van Menuka kon geen woord Engels spreken maar haar lichaamstaal toonde een vloed van dankbaarheid waarbij vertaling overbodig was. Menuka zelf sprak wel een woordje Engels. We hebben dan ook vele dingen besproken, zelfs samen Nieuwjaar gevierd en tenslotte weer afscheid genomen met de belofte ooit nog eens terug te komen.
Men zegt dat je kunt verliefd geraken op de bergen en ik moet toegeven, het heeft me geraakt. Aardewegen bezaaid met grote stenen die leiden naar de top. Uitkijkend op een diepte bezaaid met rijstvelden en bomen. Kleine dorpjes, één straat en je bent er door, iedereen kijkt je verwonderd aan, ik groet hen met “Namaste” en onmiddellijk krijg ik een welgemeende groet terug. Kinderen maken er een sport van om je als eerste te groeten en vaak klinken ze in koor.
Een oude man, zijn gezicht getekend door de vele rimpels, rustend in de schaduw, zijn vracht ligt naast hem. Hij heeft nog een lange weg te gaan en binnen een paar uur is het donker. Rijstvelden met de beginnende oogst. Huizen met daken van stro, andere van golfplaten. Een weelde van groen overal rond je. Wegen die versperd zijn en je verplichten om enkele meters omlaag te klimmen en dan weer stijl omhoog. Dragers kunnen hier niet anders dan hun hele vracht te legen en één voor één alles terug naar de overkant te brengen. Een vrouw wast zich halfnaakt aan een waterpomp. Kleine kinderen waar onder een ukje van 2 jaar spelen er vrij rond op een stukje gras, balancerend op de richel van een afgrond. Ik hou mijn hart vast, het lijkt niemand te verontrusten, het kind speelt zijn spel onverstoord door. Het gerinkel van bellen doet me opkijken en een kudde geladen ezels kruist ons pad, hun baasje een jongen van 8 jaar kijkt ons verwonderd aan. Ook koeien en geitjes hebben ons pad gekruist. Soms worden de wegen gewoon versperd met een stapel stenen zodanig dat dieren niet meer verder kunnen en ze zo ook niet kunnen weglopen, voor ons betekent dat dan terug klimmen. We houden rust na een klim van 1600 meter. Het blijkt dat we niet mogen blijven en zetten onze tocht dan maar terug verder richting Tashigaon, 3000 meter hoog. We hebben een prachtig zicht op de bergen. Overal rondom ons heen witte bergtoppen, ze lijken zo dicht en toch weer zo ver. De ondergaande zon streelt ze nog een laatste keer en laat ze dan door de nacht verslinden. Een wasbeurt bij kaarslicht in een kom koud water, je went er aan en het is zalig na 10 uur trekken. We bevinden ons onder de Maoïsten, worden eerst ondervraagd maar worden verder met rust gelaten. Toch een gevoelig punt! Op de terugweg zien we maïs die verwoest is door onverwachte hagelbuien. Een oude vrouw, half verscholen onder een deken, haar gezicht verminkt door brandwonden, niemand die haar kan helpen. Kinderen spelen met een frisbee ( plastiek deksel). Een kopje zwarte thee als teken van gastvrijheid. Een flexibele buis te midden van de velden voorziet de bewoners van stromend water en dit in de meeste gebieden. Rijst met linzen, s’middags en s’avonds, elke dag opnieuw. Een partijtje voetbal op 1600 meter. Een jongen berijdt er een fiets, zich concentrerend op de oneffen zandvlakte. Een raadsel hoe die fiets er geraakt is want de wegen zijn niet berijdbaar. Kleine watervalletjes, kronkelend tussen de rotsen hun weg zoekend naar beneden… En zo keren ook wij terug naar huis met aan de ene kant een zwaar gevoel voor wie we achter laten maar daarentegen ook een warm gevoel om het feit dat ze in goede handen zijn en met honderden prachtige beelden die in ons netvlies zijn geprint.
Met vele dank aan Nurbu voor de goede zorgen en de vriendschap die we samen hebben gedeeld. Ook aan Surendra, de hostel- en kookmoeders: bedankt voor jullie warm onthaal.”
Katrien