Mount Everest

Dinsdagavond, kwart voor tien. Ik kom thuis in een koud en donker huis. Het is te laat om nog iets te gaan doen, maar ik ben nog te wakker om te gaan slapen. Verveeld kijk ik mijn woonkamer rond. Mijn blik blijft hangen op de pas ingeruimde boekenkast. Maagdelijk witte kasten volgestouwd met boeken. Mijn blik blijft hangen op een boek. Ik heb het nu een aantal maanden en heb nog niet eens de achterkant gelezen. Afgeschreven in de bibliotheek en voor 1 euro te koop.

Een meter Everest. Ik nestel me met mijn fleece dekentje op de bank en neem me voor een klein uurtje te lezen. Ik lees de achterkant en begin aan het eerste inleidende hoofdstuk. Het boek gaat over de Nederlandse expeditie naar de top van de Mount Everest in 1984. Toen was ik er wel maar tot voor kort zei dit me helemaal niets.

Grote witte vlokken sneeuw dwarrelen in het licht van de lantaarnpaal en ik word meegezogen. De berg op. Een koude ijzige besneeuwde massa. Ver weg, ergens tussen Tibet en Nepal. Termen als de zuidwand, de ijsval, Sir Edmund Hillary, sherpa Tenzing Norgay, zuurstoftekort, hoogteziekte, sneeuw en ijs komen tot me door middel van de woorden in dit boek. Maar al snel verlaat ik mijn bank en mijn fleece deken en ben ik zelf weer terug op de berg.

Het is 7 oktober 2007 en voor mij staat Zij. De majestueuze berg. Immens, groot en machtig. De zon schijnt en de hemel is nagenoeg strakblauw. Ik ben overdonderd door zoveel schoonheid maar tegelijkertijd voel ik me uiterst ellendig. Iets dwingt me om naar buiten te gaan en te kijken naar de berg. De sneeuw en het ijs op de top. De bruine dorre leegte eromheen. Maar misselijk en duizelig vlucht ik weer terug de tent in.

Na een uitermate uitputtende tocht naar het Mount Everest Basecamp, zit ik in de warme tent. De lucht is verstikkend, aangezien er met yakpoep gestookt wordt en de zwarte keutels die in de kachel verdwijnen, creëren een verstikkende warmte. Ik voel me loom en sloom. Ik heb het koud en ik heb honger. Ook heb ik dorst. Ik weet dat ik veel moet drinken, maar de weeïge lucht van yakboterthee maakt me ook misselijk. Ik wacht tot we weer weggaan.

De zonsondergang is magisch, maar ik ben ook blij dat we gauw weer naar binnen mogen gaan. Uit verveling ga ik maar slapen en ik ben blijkbaar niet te enige. Ik nestel me op 2 dekens en trek 2 dekens en 2 jassen over me heen. Ik lig op een houten bank en heb het gevoel er elk moment vanaf te kunnen glijden. Mijn neus steekt boven de dekens uit en is nat van de kou. Ik staar naar het zeil van de tent die ons omringt en zie de yakharen van de buitentent. Het zeil kleppert onophoudelijk en de herrie is oorverdovend. Toch klinkt het feestgewoel er luid en duidelijk boven uit.

Eerder vandaag waren de mensen van het kamp hun tenten aan het opbreken. Ze vieren feest. Het seizoen zit er voor hen op en zij zullen weldra de berg verlaten. We horen dat dit de laatste nacht is dat er toeristen op het Basecamp mogen slapen. Ik staar in de duisternis en luister naar het onafgebroken gezang vergezelt van het geklepper van de tent. Wat was er gebeurd als we 1 dag later vertrokken waren uit Lhasa? Hadden we dan niet hier kunnen overnachten? Waar hadden we dan moeten slapen?

Ik ben misselijk en duizelig en diep van binnen hoop ik dat het snel dag is en we hier weg kunnen. Afdalen. De berg af en naar lager gelegen plekken. Waar de druk op je hoofd weer normaal is en het suizen van je bloed niet zo goed hoorbaar. Toch voel ik me het gelukkigste mensje op heel de wereld, dat ik nu vandaag de berg heb gezien en aan haar voeten mag slapen.

In een halve sluimerslaap breng ik de nacht door. Gespannen en koud. Ik probeer me te ontspannen, omdat ik weet dat dat de sleutel tot warm worden en in slaap vallen is, maar het lijkt alsof al mijn spieren zich samenspannen met de druk in mijn hoofd. Het lijkt alsof mijn hoofd in een bankschroef zit en al mijn spieren hebben zich gespannen tot dezelfde druk.

Ergens die nacht is het zingen en dansen gestopt en ik word wakker van geitenbellen. Loom klingelen ze rond de nek van hun eigenaar en de schapen en geiten worden voortgedreven voor een Tibetaans jongetje van 6 of 7 jaar oud. Op naar het dorp. Weg van de berg. Het begint licht te worden buiten en in mijn blaas heeft zich een druk ontwikkeld die niets te wensen over laat. Ik moet eruit… ik zal moeten gaan plassen.

Met tegenzin ontdoe ik mij van mijn dekens en jassen. Ik stap in mijn schoenen en strompel en stommel naar buiten. Ik sla het tentdoek van yakhaar opzij en stap op de verlate weg. De hemel is melkwit gekleurd en langs de weg staan enkele halfafgebroken tenten. Ik kijk naar rechts. De schaduw van de berg. Zij lijkt nu lang zo groot niet en zij gaat op in de duisternis om haar heen. Miljoenen sterren beginnen ook langzaam te verbleken. Ik word opgeschrikt door de kou die zich een weg baant door mijn lichaam. Ik struikel langs de tenten en zoek een plekje achter de tent. Ik kom uit bij de achterkant van onze tent. Wij slapen in een tent van yakhaar met aan de binnenkant plastic zeil. Aan de achterkant is nog een tent geannexeerd, die alleen uit plastic bestaat. Ik weet dat de Tibetaanse familie van 7 mensen daar nu ligt te slapen, omdat wij in hun hoofdtent slapen.

Ik voel me schuldig. Ik voel me nietig en nederig. Ik heb het voorrecht om een nachtje bij hen te mogen slapen op de berg. Dat kost net zoveel als een verblijf in een luxe 4sterren hotel in Lhasa, maar vooruit, je moet er iets voorover hebben. In ruil daarvoor slaapt dit Tibetaanse gezin in de plastic tent. Ik kan me amper indenken hoe koud en ongemakkelijk dat zal zijn…

Ik stroop mijn broek naar beneden en hurk neer. Ik probeer niet op mijn schoenen te plassen en tegelijkertijd niet te hard op 1 steen te plassen, want dit maakt te veel geluid. Ik mik tussen twee stenen in en probeer mijn evenwicht te bewaren en tegelijkertijd een stukje wc-papier af te scheuren. Terwijl ik mijn shirt weer terug stop in mijn broek, kijk ik weer naar de berg.

De zwartheid van de nacht vervaagd langzaam en in ruil daarvoor wordt de berg omringd door een grijze, melkachtige waas. Snel haast ik me weer naar binnen en uit verveling ga ik weer onder de dekens liggen met mijn ogen dicht. Enkele uren later word ik wakker van de bedrijvigheid om me heen. Het is 8 uur en over 4 uur gaan we weg van de berg. De droom en het doel van velen.

Ik stap voor de tweede keer die ochtend de tent uit en wordt verpletterd door het aangezicht van rotsen en stenen om me heen. Er is niets anders dat je ziet dan de berg. Maar toch, dit is de tweede keer bij daglicht en na de geweldige zonsondergang van gisteravond en de glinsterende sinistere vorm van eerder vanochtend, valt de berg nu een beetje tegen. De hemel is een kleur grauw wit en de berg en de hemel lijken dezelfde kleur te hebben. Er wordt voorgesteld om nu al te vertrekken. We zijn met ons vieren en voor 3 van ons is de Mount Everest het doel van de reis geweest. Toch twijfelt niemand en binnen een uur zitten we weer in de jeep en werpen nog 1 laatste blik op de berg.

Het is stil in de jeep en iedereen is verzonken in zijn of haar eigen gedachten. Mijn gedachten gaan uit naar de gezinnen en families die leven van de toeristen die de berg willen bezoeken. Waar gaan zij heen? Waar leven zij van? En wat moeten zij wel niet doorstaan als het echt winter is? Maar mijn gedachtes gaan ook uit naar hogere sferen. Gisteren en vandaag heb ik gestaan op 5200 meter hoogte. Een onmetelijke afstand en ik heb ergens gestaan waar velen niet zullen komen. Waar velen over dromen of gedroomd hebben. Op dit moment voel ik me beroerd en bevoorrecht. Maar ook opgelucht. De druk op mijn hoofd vermindert, met elke meter die we afdalen en verder wegrijden van de berg. Na enkele momenten is de hele berg niet meer te zien. We rijden parallel aan de Everest en de Lhotse en we rijden in hun schaduw.

Op dat moment kon ik niet beseffen, wat het met me zou doen. Ik had voor die 7 oktober altijd gedacht: de hoogste berg is maar een verzinsel van ons mensen. Wij hebben nu eenmaal gezegd dat we meten in meters en daarvan heeft Mount Everest nu eenmaal de meeste. Maar die allereerste aanblik om de Himalaya. De strakblauwe lucht met de witten toppen van de hoogste bergen ter wereld en het bruine niemandsland dat ons nog scheidde… dat heeft me veranderd.

Ik kan niet aan die zondag 7 oktober 2007 denken zonder dat er tranen in mijn ogen opwellen. Een mooie zonnige dag, vol verrassingen en natuurschoon. Wereldse weidsheid. Het dak van de wereld. De berg.

Met de huidige situatie in Tibet, besef ik nog eens extra hoe speciaal en bijzonder het is, dat ik dit geweldige land heb mogen meemaken. Grote kans dat de komende jaren minder toeristen naar Tibet mogen komen en de weg van Lhasa naar Kathmandu kunnen afleggen, zoals wij dat gedaan hebben in oktober 2007. Ik weet wat er in Tibet is, ik heb het met eigen ogen gezien. Ik weet nu niet alleen van plaatjes en beelden hoe de hoogste berg ter wereld eruitziet. Nee, ik heb haar ook mogen ervaren. Ik heb haar gezien en beleefd. Ik heb haar gehoord en geproefd. Ik heb haar tot diep in mijn binnenste gevoeld en ervaren…

Maar toch blijf ik niet hangen in dit soort bespiegelingen. De realiteit van alledag trekt aan me en vraagt veel van me. Maar soms zijn er van die momenten. Veilig en geborgen in de comfort van mijn eigen huisje, met de sneeuw en wind die hun aanwezigheid doen gelden, dat ik besef hoe bijzonder en speciaal mijn tocht naar de Everest is geweest. En nee, ik heb niet de top bedwongen en ja, met een beetje geld en lef kun je ook de jeeprit naar Mt Quomolongma maken. Uiteraard. Waarom niet. Maar desalniettemin is mijn tocht naar de Everest een absolute overwinning geweest op mezelf. Ziek, zwak en misselijk heb ik daar gestaan. Uitgeput heb ik de berg gezien. In al haar schoonheid. En zij heeft me geraakt. Zo diep als dat ze hoog is.