kuieren door Paramaribo ( een fragment uit de roman Rustige Dagen in Suriname)

****Donos Juanos komt door lagen van slaap heen weer bij zijn positieven, vechtend tegen de neiging om zich weer mee te laten zuigen door een terugkomende slaapgolf. Het morgenlicht valt door de reten van de vensterluiken. Het bed waar hij op ligt ziet eruit alsof er een wervelstorm overheen was geraasd. Er schijnt licht op zijn oogleden. Hij doet die open en ziet dat zijn hotelkamer in helder, broos zonlicht baadt. Een zwarte vlieg die op het raam zit maakt met zijn pootjes zijn kop schoon. De koelte als gevolg van de brullende airconditioning verhoudt zich in deze ochtend tot het zonovergoten water van de Suriname rivier waar zijn hotelraam op uitkijkt, als de schaduw tot het licht, waartussen de intensiteit precies even groot is. De Suriname rivier is heel bijzonder van aard als je erbij stil staat dat tijdens de Tweede Wereldoorlog een gigantisch Duits schip, Goslar genaamd, dat erover voer, ervoor koos om in dit water tot eeuwigheid te verzwelgen en te verworden tot iets symbolisch van de Surinaamse geschiedenis in plaats van terug te varen naar Hitler die wellicht als eenmalige welkomstbegroeting er een fles mousserende Duitse wijn tegenaan stuk zou willen gooien. De golven van deze rivier zijn niet bepaald hoog maar kunnen bij getijen erg woest en verslindend worden. De kleur van het water is van een koud, kleiachtig bruin dat vriendelijk oogt maar toch gedachten doet oproepen van onder het oppervlak verborgen gevaren en verschrikkingen. Het Surinaamse volk dat een expert is in bijgelovigheden als ruil voor fysisch oceanografische interpretaties van waterkwesties, kunnen hier veel over kwijt. Bij hun vertelling draaien ze net een klein kind met hun zwarte kralenogen in de oogkassen terwijl er zoveel emotie en expressie in hun mimiek en stem vrij komen alsof ze daarmee willen voorkomen dat hun verhaal niet wordt geloofd. Als bij regenachtig weer de bliksemschichten door de hemel zouden flitsen, zouden daardoor de masten van eventuele zeilschepen over deze rivier makkelijk in laaiende toortsen kunnen veranderen, denkt Donos Juanos. Hij strekt zich met een plaatselijke krant in de handen op het bed uit. Er is genoeg licht om te lezen en hij ondergaat de sensatie van de luister van het zonlicht buiten zijn raam dat zich via de gordijnen naar zijn kamer een weg baant. Het motorgeronk van een speedboot op de bruin grommende watermassa schijnt op te spatten in de helder klinkende atmosfeer. Ook de vliegen die met hun zoemconcert een soort van zomerse kamermuziek voor hem uitvoeren roepen weliswaar niet de herinnering op aan zonnige avonturen zoals menselijke muziek doet, maar smeden wel een band met iets dat doordrenkt is van substantie , iets dat associaties oproept met de direct omringende, tastbare aanwezigheid van een open natuurvlakte.
Met zijn gedachte bij Sonali doucht hij en haast zich naar de kantine. Terwijl een dame in de kantine de koffie serveert voelt Donos Juanos de fragiele koelte achter de bijna geheel geblindeerde ramen. Het beeld van de serveerster lijkt verrijkt te zijn door het toegevoegde symbool van het hotel Thorarica dat ze op haar uniform draagt zonder dat ze blijkbaar de zin ervan begrijpt of dat haar gezicht iets van de schoonheid en de geestelijke betekenis ervan weergeeft. Zij belichaamt deze deugd kennelijk niet vanwege haar energieke en vulgaire gelaatsuitdrukking. Het geluid dat uit haar mond komt neemt een zo grote plaats in dat de spieren van haar gezicht uitrekken, zo ongeveer als bij een kind dat een ballon opblaast. De serveerster lijkt meer een abstracte figuur, een permanente gedaante waar enige onveranderlijke attributen een zekere continuïteit en identiteit aan verlenen met als resultaat een reeks opeenvolgende en voorbijgaande vormen waarin zij belichaamd is.”Zeg het maar, wat kan ik als ontbijt voor u serveren, meneer “, verklankt ze met een schuursponsstem. “Ik lust wit puntbrood belegd met gebakken ei met groene madam genet peper erdoor , vergezeld van een flinke hoeveelheid thee”. Zij spoelt een witte theepot met heet water om en staat zich een ogenblik af te vragen waar zij die moet ledigen. Vervolgens vult zij die met heet water, laat er geroutineerd een theezakje in bungelen en legt die voor hem neer samen met een bord en bestek. Na het eten schuift Donos Juanos zijn bord opzij en begint naar de uitgang te koersen. Een assistent in pak komt plotseling te voorschijn en tikt hem op de arm. “Deze kant op “, zegt hij en leidt Donos Juanos door een andere gang dan hoe hij het hotel binnen was gekomen. Zo komt u via de achteruitgang van het hotel op straat”, zegt de man, terwijl hij een groter ijzeren lifthek opent. Als Donos Juanos op straat komt blijft hij even staan om tot zich zelf te komen. Opeens hoort hij het geklik van hoge hakjes achter zich en als hij zich omdraait ontwaart hij de gedaante van Suzette. Als zij ziet dat hij probeert net te doen of hij haar niet herkent, barst ze in lachen uit. Hij glimlacht maar weet niets te zeggen. Daarna complimenteert hij haar hartelijk om haar schoonheid. Suzette steekt hem een dikke klamme hand toe en terwijl ze hem met bloemrijke complimenten overlaadt, ziet zij de zweetdruppels op de hals van donos Juanos glinsteren net Afrikaanse edelstenen. De hitte die zich uitdrukt in trillende golven wordt weerkaatst van de witte houten muren van de monumentale panden uit de koloniale welvaart. Paramaribo is werkelijk prachtig met haar historische restanten die men met steun uit buitenlandse fondsen blijft opfleuren. De massieve houten panden die doorgaans enkel dienst doen als overheidsaccommodaties zijn indrukwekkende pronkstukken waarin meer dan de geschreven geschiedenis versterft. Enkel het interieur van de bouwwerken is donker als de vochtige atmosfeer van een grot. Donos Juanos vraagt Suzette of zij inmiddels in haar dating de potentiële echtgenoot heeft weten te herkennen. Suzette schudt krachtig met haar hoofd en zegt: “gewoon Ka-Olo “ Donos Juanos begint te lachen en vraagt haar of zij dit Surinaamse stopwoord ook al in gebruik heeft genomen. Waar je hier ook gaat of loopt hoor je toch alleen maar dit stopwoord tenzij het een wiskundige reeks aan psssst-geluiden betreft alsof de mannen hier de giftigste Surinaamse slang proberen te playbacken.
Suzette heeft lichtbruin haar met hier en daar glinsteringen van roodachtig blond erin, ietwat hoge jukbeenderen en een lichte huidskleur, dunne maar sierlijk gebogen wenkbrauwen en een volle mond met sensuele lippen. Haar neus is ietwat plat als van Donos Juanos maar haar hele gezicht is een duidelijke mengeling van het Kaukasische en Negroïde ras. En hoe staat het met jou Donos, is het bij jou al bingo. Het ligt donos Juanos al op de lippen om een hartgrondig ja ten beste te geven maar doordat hij heilig gelooft in een liefde als gevolg van een momentane opwelling zegt hij heel lauw: het is geen ja maar ook geen nee, ook al is er enige intimiteit aan te pas is gekomen. Vakanties zijn verraderlijke momenten om die als peilstok te gebruiken om er de spiegel van je verliefdheidgraad mee te kunnen meten. Nadat hij dit gezegd heeft begint Suzette te lachen, van plezier of van hysterie, Donos Juanos zou het niet weten. Hij vervolgt: “wij hebben nog geen formele gelofte gedaan en weten dus ook niet veel af van onze voornemens. Misschien hebben wij beide overijld gehandeld “. Terwijl de zon hoger klimt brengt donos Juanos een taxi tot stilstaand en stappen zij erin. Uit de dashboard galmt het lied Blaka Rosu van de overleden zanger Lieve Hugo en denkt hij terug naar de jaren zeventig toen horde Surinamers met dit lied in hun hoofden gonzend met een enkeltje in het vliegtuig richting Nederland stapte. Hij vertelt Suzette: “ In de periode toen zijn platen werden verkocht en de populariteit van zijn muziek het grootst was, was hij vaak te gast in praatshows en muziekprogramma’s op radio en TV in het hele land. Eens zei hij tegen een interviewer dat de meeste brieven die hij van zijn talloze vrouwelijke fans ontving zo voorspelbaar en banaal waren dat hij – zelfs als de schrijfsters foto’s hadden bijgesloten waarop ze er mooi en wulps uitzagen- nooit de behoefte had gevoeld hen te willen kennen. Het grote publiek zou volgens de zanger van nature gelukkig onkritisch en beïnvloedbaar zijn en wat hem betreft konden ze onderling een moord vanwege hem plegen. De zanger liet zich toen gemakkelijk manipuleren door de massamedia want die konden toch geen onderscheid maken tussen wat authentiek en wat louter geloofwaardig was, tussen originaliteit en schijnvernieuwing. Lieve Hugo was toentertijd hoogstens een redelijk begaafde zanger en een knappe improvisator met elektronische muziek maar meer ook niet. Chopin zei ooit dat niets verfoeilijker is dan muziek zonder een verborgen inhoud. Maar Lieve Hugo had geen inhoud te verbergen. In plaats daarvan had hij zichzelf heel slim verborgen achter zijn muziek! Het feit dat Lieve Hugo zich volgens velen uitsluitend bezig zou houden met zijn geslacht, de bron van telkens weer unieke, sublieme en onuitsprekelijke geneugten, betekende niet dat zijn leven helemaal was gewijd aan het genot. Als Suzette bemerkt dat Donos Juanos zo gedetailleerd over deze zanger kan uitweiden zegt zij: “Ik vind het zo knap van jou dat jij van alle markten thuis bent. Je bent socioloog, landbouwingenieur, gepromoveerde sociaal-econoom, je werkt aan een tweede dissertatie, je bent literaire auteur, dichter en literaire criticus. Mijn God, wat nog meer. En je hebt als luisteraar een zeer goed analytisch vermogen om muziek te analyseren. Knap hoor “. “Je moet dit tegen mijn Surinaamse collega schrijvers zeggen” ,zegt Donos Juanos ietwat gevleid, “ ze zullen zwaaiend met hun eigen bibliografie over mij, gelijk op hol geslagen neushorens op jou afstormen. Gepikeerd gooit Suzette eruit met een onvervalste Amsterdamse onderklank: “Waarom zijn Surinamers eigenlijk zo. Het is toch waanzinnig. Ze houden archieven bij over mensen die zij enkel van horen en roddelen kennen en niet eens persoonlijk. Donos Juanos heeft eigenlijk niet veel zin om over dit soort rudimentaire kwaaltjes van zijn landgenoten uit te weiden. Hij vindt het Surinaamse volk op een aantal minpunten na fraai, levendig, gezellig en fantastisch. Hij maakt zich enkel zorgen om het feit dat dit volk geen lang bestaan beschoren is en op termijn een bijzakelijk onderdeel zal vormen van een dominant geheel in eigen land waar het overigens zelf naar heeft gemaakt. Zijn essay De Surinamer bestaat niet is voor Donos Juanos de zwakste schakel in een orkanisch spectrum van woelige gedachten en opvattingen over de toekomst en evolutie van Surinamers.
De taxi stopt bij de Centrale Markt en stappen zij eruit. Langzaamaan begint de drukte op een zanderige ventweg direct voor het gebouw van de overdekte Surinaamse centrale Markt. Een massa marktbezoekers is op de been en loopt pratend en roepend tussen de koopwaar door. Een krachtige stem schalt: “ verse Jarabaka, spotgoedkoop. Binnen in de markthal is deze vis twee keer duurder… “ Donos Juanos verbaast zich over de kalmte van de groente-en fruithandelaren bij al dat kletserige geharrewar binnen de hallen in hun bezwete shirts en hun door de zon gebruinde huiskleur. De hallen zijn in een donkere waas gehuld met duizenden lichtstrepen van de zondoorlatende luiken. Sterke kerels pakken kisten met verkoopspullen en stallen die uit op lange tafels. De amsooi, de klaroen, de Amturwa etc. nog vuil door de mest en aarde, spreiden hun felle groene tinten ten toon. De stapels spinazie, sperziebonen en de Sopropo zingen ook in toonaarden van groen. De scherpe tonen, in dit samenspel van nuances, worden steeds gevormd door de trossen pommeraks met hun afstekende bordeaux kleur en door de blanke langwerpige rammenas die in Suriname vrij scherp van smaak is Haast de hele markt is bezaaid met kool en allerlei vissoorten. Donos Juanos is verrukt door dit schouwspel. De geur die om hem heen hangt en hem als het ware volgt, is niet bepaald aangenaam. Er staan heldere koopvrouwen, groenteboeren uitgedost in bijna modderige kleren als gevolg van de zakken producten die ze op hun schouders moeten dragen, arme in haveloze lompen gehulde sloebers, kortom al degenen die voor hun dagelijks brood vechten, die bereid zijn geweest zich in de zon te verbranden, zijn hier vertegenwoordigd. Wie rondom de Centrale Markt inwoner of bezoeker is, brengt graag een deel van de dag door in één van de talrijke cafe’s en bars in de omgeving. De stadswijken van Paramaribo zijn mettertijd uitgegroeid tot smerige, stinkende armenbuurten, tot rattenholen. Er zijn van die buurten met een duister, angstaanjagend labyrint van verraderlijke geluiden en dreigende schaduwen die enorm bijdragen tot verhalen over het verdwijnen van personen, over roven en moorden. Het is niet raadzaam zich in dit gedeelte van de stad op te houden.
Donos Juanos en Suzette wandelen door de glinsterende straten en lopen zonder ergens te willen stoppen regelrecht naar een restaurant. Het lijkt alsof de vitaliteit die overal ter wereld bruist en danst en vliegt, boven de straten van Paramaribo zijn gaan hangen. Iedere openbare gelegenheid lijkt op een theater omdat de mensen die er komen zo dikwijls vaste passanten lijken te zijn. Het machtige, voortrazende verkeer roept gelijkenissen op met het oprukkend wild in de Afrikaanse safari’s. Het strakke, pedante en strikt melancholieke dagelijkse ritme van verbodsborden, stoptekens, groene lichten en hoofden die uit de raampjes van de bussen die helemaal onder de graffitis’ zitten, die naar buiten steken. Achter de ruiten van de samengepakte bussen zie je ineens lachende gezichten. Op de trottoirs kijken de mensen om zich heen alsof ze een bekende in hun vizier hebben. In de winkeldeuren verschijnen knapen en oudere mannen in T-shirts terwijl jongemannen onzeker heen en weer in verschillende richtingen rennen. Het nieuwe van de manier waarop zij jongemannen zijn is de herontdekking van hun wezen als jongemannen alsof dat op zich iets nieuws is. Een nieuwheid waardoor degene die geen jongeman meer is in paniek raakt. Met zo’n onverwachte kracht hernieuwt het leven zich voor hen en de eeuw heeft al zoveel mannelijk vlees verzameld dat gereed is, rijp voor het verspreiden van een nieuw zaad. Midden op een plein is er een enorme ronde fontein waarvan het bassin allang verstopt is maar dat tijdens de enorme regens van het land zo nu en dan tot de rand volloopt. In een vervolgfase staat het water te rotten, onder een laag oud mos, mango-en sinaasappelresten en allerlei ander afval, totdat de zon het opzuigt of het stadsbestuur wakker wordt en besluit het weg te pompen. Maar onder in het bassin blijft dan nog lang een droge, gebarsten , vuile laag modder achter die ligt te wachten tot de zon zijn werk vervolgt en er stof van maakt.
Donos Juanos en Suzette nemen in het restaurant de eerste de beste plaats tot er een lievelingsplekje vrij komt in een hoek waar zij niet in de weg zitten en verder dat ook niemand op hen let. Zij bestellen een fles witte wijn in een koelhouder waarbij de twee glazen dicht bij elkaar staan. Het licht maakt olieachtige gouden strepen in de drank die herhaald worden op het tafelblad. Het is er gezellig en opgewekt. Donos Juanos staart in zijn glas alsof hij daar de ontwikkelingslijn van zijn roman in ziet en nadat hij proost op ons samen zijn heeft gezegd kijkt hij doordringend naar Suzette die hem op haar beurt aanstaart met een vreemde , onbestemde uitdrukking op haar gezicht, alsof ze wordt opgeslokt door een nieuwe gewaarwording. Ze haalt even diep adem en glimlacht met haar mooie sterke glimlach naar Donos Juanos “vertel me even, hoe ging het met jouw dating waarvoor jij over zo’n grote plas heen bent gevlogen. Jij hebt er tenminste een weifelend gevoel aan overgehouden terwijl dat mij bij het zien van die ongure figuur meteen in een bliksemschicht opflakkerde. De overige vragen komen er in één keer uit, in korte, eenvoudige zinnen, de ene na de andere, alsof ze bezig is haar tot dusver stille gedachten uit zich te laten wegstromen. En als de gedachten vervolgens zijn opgedroogd zwijgt ze, knijpt ze haar mond dicht terwijl de blikken uit haar zachte, opgewekte ogen zich via de gesloten zonneblinden van het restaurant een weg banen naar het verblindende licht buiten. Ze heeft eigenlijk liever dat Donos Juanos haar in geuren en kleuren zijn romance met zijn dating vertelt. Dat kan hij niet omdat hij weet dat hij hartstochtelijk veel om haar geeft maar daarbij tegelijkertijd niet zo zeker is of het een standvastige relatie zou kunnen worden met Sonali. Na een korte observatie vervolgt Sonali: Hoe is jouw relatie met vrouwen in jouw romans? Hoe ga jij als schrijver om met vrouwen. Donos kijkt haar grijnzend en zegt: Ik druk mij erin uit via de personages die ik creëer. Een van mijn personages zegt bijvoorbeeld dat je vrouwen nooit te goed moet behandelen. Vrouwen blijven eerder trouw aan dronkaards, gokkers, pooiers en zelfs aan kerels die ze afranselen. Een brave verveelt hen alleen maar. Het lijkt alsof ze bij dit type mannen een sleur en een verveling tegemoet gaan.”” Geloof je in trouw”, vraagt Donos Juanos aan Suzette. “Dat doe ik zeker”, zegt Suzette met hetzelfde opgeheven hoofd als waarmee ze over het dek in Perica Donos Juanos voorbij liep.” Hoor eens, van iemand houden betekent evenveel als een ander mens tot het middelpunt van je leven maken. Wanneer dat niet langer gebeurt is er ook geen sprake meer van liefde. In de grond van de zaak is liefde een oneerlijke, onstabiele, paranoïde verhouding. En mannen zijn er minder goed in dan vrouwen. Een vrouw kan honderd keer seksen en er plotseling geen zin meer in hebben en dat wordt haar dan door de man verweten. ”. Donos Juanos luistert heel geamuseerd naar Suzette en kan tijdens haar praten de verleiding niet weerstaan om zijn arm om haar heen te slaan en zelfs wat amoureus de geur van haar mooie haar op te stuiven.”je bent al een paar dagen in Suriname , heb jij je enig beeld gevormd omtrent de wijze waarop vele Surinaamse vrouwen hun vrijheid vieren en hun emancipatie beleven. Suzette kijkt wat bezorgd uit haar ogen en zegt erop: De meest noodzakelijke kennis omtrent Surinaamse vrouwen, echter met de kanttekening dat de Creoolse vrouwen in mijn blikveld wat meer vertegenwoordigd zijn dan vrouwen uit andere Surinaamse etnische culturen, heb ik opgedaan via literatuur over gender studies Dat wat mij even opviel is dat tegenwoordig in Suriname niet alleen mannen buitenechtelijke vrouwen op nahouden maar dat vrouwen op zich al lang als latente maîtresses op de markt hebben gegooid. Naast mijn oom alwaar ik logeer woont er voor het oog een zeer beschaafde familie. De heer des huizes huppelt er als een doetje bij en madam de vrouw die de broek aan heeft, flirt na haar werk gewoon door met een arts .Ik denk dat het personage in jouw roman gelijk heeft wanneer het beweert dat je vrouwen nooit goed moet behandelen .Het is nooit goed eigenlijk. In Nederland dacht men ook decennialang dat vrouwen ten opzichte van de man altijd in het gelijk gesteld dienden te worden tot men inzag dat de vrouw al lang en in heel veel opzichten aan een inhaalrace begonnen was, daarbij de man ontheemd ver achter zich latend. Toch zie ik hoop voor Surinamers. De enorme toestroom van Nederlanders zal op termijn een zeer nuttig effect sorteren in zowel cultureel als economisch opzicht. En laten we eerlijk wezen: de Surinaamse straten die, zoals jij zelf schreef, eerst net maankraters waren vanwege de jarenlange futiele Surinaamse ijver, zijn in een mum van tijd geasfalteerd door de Chinese immigranten. Surinamers kunnen alleen maar consumeren en niet produceren, ze kunnen genieten van de hen geoffreerde lusten maar dragen niet graag de lasten, ze zijn eerder gemakzuchtig en voortvluchtig dan ijverig en standvastig. Men piekert eerder over een enkeltje naar Miami, Nederland of New York dan dat men denkt aan landopbouw. Verder geen kwaad woord over hen. Men moet zich gewoon proberen neer te leggen bij de wetenschap dat het ontwikkelingsproces van hun geboortegrond in handen ligt van nieuwkomers met goede intenties. Donos Juanos die met zijn vingers al dicht op een tepel van Suzette zit zegt dat hij al lang tot orde zou zijn geroepen als hij zich zulk soort woorden zou hebben laten ontvallen. “Ik zie en voel allang wat jij aan het doen bent, ondeugd”! zegt Suzette tegen hem op een niet bepaald bestraffende toon. Hij bukt zich om de punten van haar borsten te kussen. Ze slaat haar armen om zijn hals en zegt: “je bent een stout beest “. Donos Juanos kust haar borsten en bekijkt rustig haar hele lichaam: welgevormde heupen, een taille een fee waardig. Haar borsten die zo koket tegen de lichtgetinte huid afsteken en bij elke beweging zo’n provocerende indruk maken, oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op hem. Donos Juanos verslindt haar teer gewelfde rondingen met de ogen, haar stevige aanbiddelijke dijen, haar benen zo onberispelijk van lijn en Suzette merkt dat hij bijna bezwijmt. Kennelijk begrijpt Suzette de nuance van zijn hartstocht niet die hij in deze inspectie heeft gelegd. Zij reageert met een: “Mannen, hoe meer je hen biedt en hoe beter je hen behandelt, hoe meer de lammelingen proberen ons boos te maken.” Voordat Donos Juanos erop kan reageren horen beiden: “ben je gek geworden” komt er als een snijdend zwaard uit de mond van een gast. “durf jij me voor verrader uit te schelden dan zul je zien wat ik met jou doe “. De producent van deze wervelende woorden staat op en neemt een dreigende houding aan. De geïntimideerde partij staart onbewogen voor zich uit. “jij hebt mij voor verrader uitgemaakt en dat wil ik jou graag betaald zetten”, tiert de eerste persoon verder.”ik jou voor een verrader uitgemaakt? “, vraagt de tweede persoon in alle onschuld. “jij hebt jezelf voor verrader uitgemaakt, ik niet “. “Nou is de maat vol”, snauwt de eerste man en hij schopt zijn stoel naar achteren. Popelend om te vechten vliegt hij de tweede man aan. De eerste man grijpt de tweede bij de schouders beet en geeft hem een stomp op zijn neus. Maar voor hij de andere opnieuw een klap kan geven, rukte de tweede man zich los, haalt naar hem uit en smijt hem tegen een tafel. De eerste man valt achterover en verliest zijn evenwicht. Zich oprichtend haalt hij zijn mes tevoorschijn. Alle gasten houden hun adem in. De tweede man ontwijkt iedere stoot en springt buiten bereik, terwijl hij, iedere keer dat de eerste man met zijn lemmet zwiept, om zijn as draait en kronkelt als voor een circus getrainde boa. Nadat die twee door een paar uitsmijters bij de lurven worden gepakt en uit het restaurant worden gezet, wordt het gevecht buiten de tent voortgezet, waar de tweede man het mes uit de hand van de eerste schopt. Nu zijn allebei op hun vuisten aangewezen. Nieuwsgierig en gespannen staan voorbijgangers om hen heen. Opgewonden vrouwen gaan op hun stenen staan om naar al dat tumult te kijken. Geveld door een krachtige vuist grijpt de eerste man het mes weer en richt zich op tot hurkhouding; er gloeit haat in zijn ogen. Een derde persoon laat een mes in de hand van de tweede man glijden. Nu hebben ze gelijke kansen. Met een mes tot zijn beschikking voelt de tweede man zich een waardige tegenstander. Een ieder voelt in elk der twee mannen de haat en de brandende eerzucht en uit vrees dat hun kreten van aanmoediging aan de verkeerde gericht en straks onthouden zal worden, bijt een ieder zwijgend op de lippen. Met een sardonische grijns en een boosaardige trek om de lippen ziet de eerste man hoe de dichte menigte naar hen kijkt. Met een plotseling vertoon van overmoed werpt hij zijn mes weg. Er gaat een goedkeurend gemompel door de omstanders om zijn dapperheid, dat tegelijkertijd de minachting weergeeft die hij voor de tweede man voelt.

Welkom! :slight_smile: