Reiservaringen Syrie

Vakantie Syrië en Jordanië 18 maart – 1april 2001

***DE LANGSTE DAG


Gelukkig nog geen wekroep vanaf de minaret van Maliskamp. Het is de wekker die om tien over zeven afgaat. Brecht zal ons naar Schiphol brengen. Een uur later snorren we over de snelweg. Het is zondag, dus stil. We blikken over een vrijwel verlaten A2. Niettemin worden we ter hoogte van Abcoude opgeschrikt door onze vloekende chauffeuse. Zowaar een bumperklever tracht haar van de linkerrijbaan te krijgen. We manen haar tot rust. Een veilige vlucht is ons ook op deze startbaan lief.

Precies op de afgesproken tijd staan we bij de vertrekhal. De balie van Transjordanian is niet te vinden. We draven nerveus heen en weer. We krijgen tegenstrijdige aanwijzingen van de servicedesks van Mongolië en Quatar. Eindelijk ontdekken we een bleke persoon in een verkreukeld en verschoten T-shirt van Djoser. Het is een timide nog slaperige dame die ons wat papieren overhandigt en die ons vaag op een groep wijst. Even later is ze verdwenen. Er staat een ruime rij van voor ons vreemde personen. Wie is wie? Een enkele hand wordt geschud. Mijn loodzware rugzak wil ik kwijt. Temeer daar het gewicht ver boven het geadviseerde gewicht reikt. Het bagagepersoneel maakt nog weinig aanstalten. Dat kan ook niet anders want de computer weigert dienst. We zijn gedwongen naar een andere plek te verhuizen. En dan lukt het de spullen kwijt te raken.

Het is dan al haasten. We drinken nog net koffie bij een lekkere platte Mokumse. Ze heeft voor ons een lekker bakkie.

Om 10 over elf gaan we aan boord. Het vliegtuig is voor driekwart gevuld. Het is warm. De aanwezigen zitten al vele uren in de airbus. Ze zijn vanuit New York vertrokken en hebben er al een halve nacht eten en zweten opzitten. Naast Lidwien zit een nog frisse jonge Syriër. Vóór ons zit een jonge moslimmoeder met een, lijkt het, zojuist gebaarde tweeling. We zitten helaas aan het middenpad. Voor Lidwien misschien niet zo gek, die houdt niet zo van hoogte en diepte. Het zicht beperkt zich grotendeels tot de vleugel. Het beeldscherm situeert ons na een aantal kwartieren boven Burgenland. Daarna volgen Slovenië, Belgrado, Thessalië, de mij bekende Cycladen en dan het zuiden van Cyprus.

De kust van Libanon ligt als een witte streep voor ons met daarachter het landschap dat glooiend omhoog gaat. We passeren bij Sidon de grens van Klein-Azië. De aarde is wisselend groen en grijs-beige. Een kronkelende rivier moet de Jordaan zijn. Nu zijn we toch echt in de streken van de Bijbel. We landen in Jordanië. De lange tussenstop is ons al eerder per brief aangezegd. We zijn nieuwsgierig of we van het vliegveld af mogen of dat we hier vele uren in half-waak half-slaap moeten doorbrengen. We worden naar hotel Alia gebracht op enkele kilometers van het vliegveld.

We kijken onze ogen uit. Het is duidelijk dat we met een bijzondere situatie te maken hebben. We zitten in het hoogseizoen van de gang naar en van Mekka. Alle verkeer uit Azië met de bestemming Mekka passeert hier. De receptie wordt overstelpt door frêle mannen en vrouwen in prachtige witte gewaden. Allerlei merkwaardige keppeltjes, petjes en kapothoedjes bedekken hun hoofden. Vrouwen zijn geheel of gedeeltelijk gesluierd. De grootste groep lijkt uit de Indonesische archipel te komen. Ze bereiden zich duidelijk voor op de terugreis. Ze hebben grote plastic containers waar wij vroeger de sherry van AH in vervoerden. Zij hebben ze daarentegen gevuld met heilig water uit Mekka zoals bij ons nog in Lourdes gebeurt. Ik denk ook aan de Paaszaterdagen uit mijn jeugd wanneer de koster ons heilige water op een bakfiets bij de parochianen aan huis bracht. Er is eigenlijk weinig nieuws onder de zon. Niettemin raak ik geroerd door deze over het algemeen zeer oude Mekkagangers die de hoop hebben gevestigd op hun hiernamaals en dat bij voorkeur tijdens deze reis. Velen zien er zo afgemat uit dat hun doel wel erg akelig nabij lijkt. De hotelkamer noodt niet uit tot een slaapje. Dat zal zo geforceerd toch niet lukken en het is ook ongewoon warm. We zijn ineens in de subtropen beland. We zullen de uurtjes op een andere wijze moeten stukslaan. We zijn er inmiddels achter wie wie is. Duidelijk is dat we veel van onze reisgenoten voor reizigers van het goedkope (?) Rosetta hebben aangezien. Er ontstaat een natuurlijke cesuur. Wij hebben uiteindelijk – met tegenzin – aanzienlijk meer betaald. Dat zal er uit moeten komen. We krijgen echter precies hetzelfde diner in een grote zaal met schetterend Tl-licht. Het is een soort parochiehuis waar aan lange tafels ons eten kunnen verzamelen. Bij de Mekkagangers zijn vele vrolijke, gebloemde, gelijksoortige kleurcombinaties te bewonderen. Op de markt van Djokja, Medan of Kuala Lumpur zijn kennelijk grote rollen katoen tegen aantrekkelijke kwantumprijzen van de hand gegaan. Het eten is bijzonder. Verschillende gerechten zijn volstrekt nieuw voor mij maar ik laat me niet afschrikken en waag de gok. Linzensoep, Hoummous (kekererwten- en sesampuree), meerdere soorten lamsvlees (o.m. Kuftaballetjes en Kebab), kip, salades van pepers en andere groenten, yoghurt en veel zoetigheden. Het is een voorproefje van wat we de volgende weken zullen eten. Een volstrekt zwart gesluierde vrouw passeert ons met haar modern geklede man en haar 2 kinderen. Ze gaat met de rug naar de zaal zitten. Ik ben met anderen benieuwd hoe zij zo zal gaan eten en hoe zij haar kinderen op een praktische manier daarbij zal helpen. Ze werpt elegant haar voorhang naar achteren maar we zien slechts een glimp van haar gelaat. Haar kinderen lachen haar nu blij tegemoet. Eindelijk zien zij moeder weer eens. Vader kijkt enigszins wantrouwend en verstoord de zaal in naar onder meer onze nieuwsgierige blikken.

We keren terug naar kamer 218. Slapen lukt niet. Het wordt lezen en t.v. kijken: een film over eskimo’s is past overigens weinig bij een buitentemperatuur van zo’n 24 graden in de avond. Daarna is er CNN. Het is dermate boeiend dat we onze bus missen. We zetten ons tussen de volgende groep passagiers die hetzelfde vliegtuig moeten hebben. Een Syrische dame en heer vragen vriendelijk waar we vandaan komen en wat we gaan doen. Ze komen beide uit Damascus en zijn in de States geweest. Zij woont daar en hij heeft er zaken gedaan. Damascus wordt door hen zeer geprezen, ze stralen bij onze onze keuze hun land te bezoeken. Wanneer wij de volgende bus nemen komt de man naast ons zitten. Hij laat trots foto’s zien van vrouw en dochter. Niet vertrouwen, zegt Lidwien. Ik heb ervaring met die lui in het opvangcentrum. Ik ben wat beter van vertrouwen en bespeur geen enkele bijbedoeling bij de man. Toch heeft een blikje cola mij zojuist al een tientje gekost toen ik dacht dat ik dat voor niks zou krijgen bij het verlaten van de dinerzaal. In de hal van het vliegveld wacht de rest ons op: de lafaarden. Ze hebben ons gewoon achter willen laten. Solidariteit, kom daar nog eens om, zouden ze bij de oude politieke garde zeggen. Nu de visa nog. Die krijgen we ook na lang zeuren niet. Er is ook niemand van Djoser of het reisagentschap aanwezig. We moeten er maar vanuit gaan dat we de visa in Damascus krijgen. Dat hadden we op Schiphol anders begrepen. Maar ook de boarding-passes blijven uit zicht Steeds weer komt er iemand naar ons en de andere passagiers toe met vage toezeggingen. Over een half uur zal het in orde zijn. Dan zeggen ze nog 10 minuten. En wij maar wachten. We gaan dan maar zelf op ons aas af, dat denken we althans. Bij een loket leggen we ons probleem voor. De beambte is zeer welwillend. Voert wat agressieve telefoongesprekken met ander luchthavenpersoneel en zegt dan dat alles over enkele minuten toch in orde zal komen. En dan gaat er een zucht van verlichting door de rijen. Er komt een man met een bundeltje formulieren aan. Er vormt zich een kring om hem heen. Het lijkt wel een bookmaker. Papier na papier wordt hem bijna uit de handen getrokken maar onze groep en ook die van Rosetta is er niet bij. Weer wachten en dan 10 minuten voor vertrek worden onze totaal verbasterde namen de een na de ander moeizaam voorgelezen en krijgen we ons toegangsbiljet…

We drommen naar gate 2. Maar we zijn nog lang niet thuis. We blijken ook nog even over Libanon te moeten. Zo maar voor niks en extra. Het is niet licht om daar nog het positieve van in te zien. We staan kort in Beiroet aan de grond. Op zichzelf interessant, ooit het Parijs van het Midden-Oosten. Ik wil er dan toch nog wel de romantiek van inzien. We mogen het vliegtuig niet verlaten en kijken met holle ogen de luchthaven over. Ieder oogt kapot, opgebrand.en uitgerookt. En morgen, wat zeg ik, vandaag en zo dadelijk moet dan nog wel onze gouden dag in Damascus worden. Er blijven gelukkig optimisten in ons gezelschap. We hebben al 3 landen gezien voor het geld van 2. Er wordt wat zuinigjes gelachen.

We gaan vermoeid en murw de lucht weer in. Op naar Damascus en hotel nr. 2. Ik neem de kans waar om nog een ruime blik op Beirouth te kunnen slaan. De stad ligt prachtig tegen een lange helling en langs de hagelwitte stranden van de Middellandse zee. De vlucht is kort. Onze man maakt ons opmerkzaam op de enorm gespreide ligging van de hoofdstad. In een tijdsbestek van enkele decennia is de stad vertwintigvoudigd in zijn bevolkingsaantal. De trek naar de stad is explosief geweest zoals in vrijwel alle ontwikkelingslanden te zien is.

Hij wijst aan waar hij woont en zijn bedrijf heeft. Op het vliegveld nemen we hartelijk afscheid. Bij de bagagebanden is het een enorme bende. Hier weer grote groepen mannen en vrouwen, armzaliger gekleed maar vermoedelijk ook net terug van de hadj. De mannen hebben martiale snorren en voeren de regie, de vrouwen lopen krom en sjouwen met balen goederen als waren ze pakezels. Een en ander doet vermoeden dat zij toch handelaars zijn die uit Centraal Azië - Zuid-Rusland of India - komen en hier hun spullen zullen gaan verkopen. Ik probeer slinks een enkele foto te maken van deze kleurige bende maar dat wordt niet gewaardeerd. Ontheilig ik hun handel of hun hadj of zijn het zwarthandelaren die geen enkele identificatie willen? Onze bagage komt vlot en uitgerust tevoorschijn. De bagage deed er ongeveer 5 uur over; wij zijn tot op dit moment ongeveer 15 uur onder weg. Wanneer we buiten komen zien we een massa piepkleine verroeste en gedeukte wagentjes die de immense balen textiel en tapijten opladen, zo ook de reizigers die dit alles hebben meegesjouwd.

De bustocht vergt dan nog enkele kwartieren. Het resultaat is dat we om klokslag 5 uur Damascus binnenrijden. Er is nog redelijk wat volk op straat. De buitenwijken ogen zeer armoedig, oud, stoffig en vies. Ze hangen van lappen, elektriciteitsdraden en kaal beton aan elkaar. Een enkele kioskhouder zit te dutten bij zijn handel. Er rijden al veel auto’s op dit vroege uur. We staren verbaasd naar een groepje keurig in driedelig zwart geklede heren die onder een viaduct door stappen met - zoals behoort - ruim daarachter hun geheel gesluierde vrouwen. Toch hebben ze zichtbaar plezier, ze dansen over het stoffige plaveisel. Eindelijk komen we dan toch bij Damascus International Hotel aan. De receptie is geheel in revisie maar dat ons niet meer. Olaf, onze Djoser-gids, regelt dat wij wat langer kunnen uitslapen. Na enkele ogenblikken kunnen we tussen de witte lappen. Twee-en-twintig uur geleden ging in Rosmalen de wekker af. Om 9 uur gaat de wekker af.

***OUDSTE STAD DER WERELD


Na vier min of meer rustige uurtjes slaap is het dan toch weer opstaan geblazen. De douche geeft enige verlichting. Daarna doet het uitstekende ontbijt ons toch grotendeels de ontberingen van gisteren vergeten. Ook de nieuwsgierigheid om Damascus te zien en de gezelligheid onderling werken daaraan mee. Olaf houdt zijn inleiding en geeft ons wat praktische tips. Syrië is een veilig en gastvrij land; het is aan ons daar goed mee om te gaan… Hij stelt ons voor aan Esther, zijn stagiaire die de regio nog moet leren kennen omdat zij de volgende week zelf met een groep op stap moet. We maken daarna een wandeling naar de oude stad.

Bij het verlaten van het hotel worden we benaderd door de buurman van het hotel, een gehaaide snuisterijenhandelaar ons aan. Hij spreekt een behoorlijke portie Nederlands en lijmt ons met zijn honingzoete verhalen en krijgt ons op deze manier ongewild zijn zaak binnen. De dames krijgen een azuurblauw steentje in nepzilver als geluksbrenger cadeau en wij behoeven nu echt niets te kopen. Met dat steentje gaat het niet best want Tity want laat prompt haar fototoestel vallen. Fotograferen is er voor haar niet meer bij.

De wandeling naar de citadel, een vesting die om de oude binnenstad is gebouwd, is een belevenis. Het verkeer raast in een enorme vaart en luid toeterend aan je voorbij, ogenschijnlijk zonder enig systeem of discipline. Het doet denken aan Hanoi. Het verschil is dat het verkeer hier gedomineerd wordt door een constante stroom gele taxi’s. Er zijn er 22.000 in de totale agglomeratie. De meeste inwoners hebben zelf geen auto maar kunnen voor een paar dubbeltjes de hele stad door. Er is ook nog een soort particulier busvervoer; witte Mitsubishibusjes stoppen op vaste plaatsen en dat schijnt vrijwel voor niks te zijn. Het oversteken is een zenuwslopend karwei. Er is wel politie maar die doet eigenlijk weinig. Ze zwaaien wat met een stok en blazen af en toe op een fluitje wanneer het verkeerslicht rood wordt. Dat betekent dat je in de praktijk zelf maar de gok moet wagen. Stoppen doen de inwoners van deze stad slechts bij uiterste noodzaak.

We gaan onder een viaduct door langs een grote boulevard waar de massale straathandel begint. Overal zitten handelaartjes langs de straat en er gaat geen moment voorbij of je wordt aangesproken door een schoenpoetsertje. Er wordt verder van alles verkocht. Vooral veel sigaretten, zeep en shampoo en meestal betreft het enkele pakjes of flesjes. Het is onbegrijpelijk dat dit een middel van bestaan oplevert. De meer geavanceerde handelaren hebben enkele telefoons voor zich staan of zelfs een enkele mobiele telefoon. En uiteraard worden er Rolexen verkocht. Daar is het uiteraard het drukst. Als we de oude stad binnengaan wordt het wat rustiger. Het grote verkeer is dan weg en het zijn de kleine pick-ups, de ezeldrijvers en de gewone sjouwers die het transport in de nauwe straatjes verzorgen. Naarmate we het echte centrum naderen wordt de sfeer exotischer. De grote Omayadenmoskee wordt hersteld maar is wel toegankelijk. De dames moeten een smoezelige zwarte jurk aan met capuchon. De heren zien er van zichzelf decent uit. Gaan deze jurken wel eens in de was? Het grote plein baadt in de zon. Rondom zijn er galerijen en in het midden een enkele bouwsel met mozaïek en goud ingelegd. We treden vanuit de galerij de eigenlijke moskee binnen. Het hele maatschappelijke leven speelt zich hier op 100-en tapijten af. Bidden lijkt een prima aanleiding om het gemeenschapsleven volop de ruimte geven. En veel mag hier Het is niet gebruikelijk hier stil te zijn. Je kunt hier je roes uitslapen, een dutje doen, met je buurman praten, de koran zingzeggen of languit naar Mekka gestrekt liggen en bidden zolang en zo vaak je wilt. Bij het centrale heiligdom is het het drukst. Men drukt zijn gezicht tegen het glas of het koperen hek en staart dan begeesterd naar het graf en de relieken van helden of martelaren van de Islam.

Het loopt heerlijk zo op je sokken kriskras door de ruimte. De schoenen kun je in de hand houden of in een rek zetten. Ik heb dat niet meteen gezien. Wanneer ik een schoen die ik vast heb gehouden even neerzet om mijn fortotoestel te pakken, word ik direct gemaand hem weer op te nemen. Het is een echt foute handeling. De schoen is onrein zoals ook de honden dat hier zijn en het varken. Ik schrik en verontschuldig me. Het is verder geen probleem, de mensen zijn ook nu bijzonder vriendelijk en begrijpend en ik wil dat zo houden. In een wat afgelegen zijbeuk van de moskee zit een groep vrouwen bij elkaar. Een soort praathoek; ze hebben zichtbaar schik, drinken limonade en kletsen en lachen. Het is hun wereld. Je ziet ook gezinnen gezamenlijk bidden. De man uiteraard vooraan eventueel met zijn zoon en vervolgens moeder en de anderen erachter. Wat een geloofsbelevenis nog Maar hoe was dat niet 30-40 jaar geleden niet, in mijn eigen roomse jeugd.

Na de grote moskee bezoeken we een moderne bedehuis. Het is een shiïtische variant gefinancierd door Iran en is 5 jaar geleden gereed gekomen. Het gebouw is geheel van marmer met prachtige fonteinen. De plafonds zijn met alle kleuren blauw, groen, geel en paars mozaïek versierd. Er is een strikte scheiding aangebracht tussen een afdeling mannen en vrouwen. Ook hier moet een zwarte jurk aan; het is nu echter chiquer en op de rug geborduurd zoals boksers die dragen wanneer ze in de ring moeten. De devotie is hier feller en intenser dan in de grote moskee. Het is echt een gebedsplaats. De mannen laten hun voorhoofd tijdens het ritmische gebed steeds op een kleine platte gegraveerde steen vallen ter grootte van een damschijf. Beweerd wordt dat de echt frequente bidders een eeltplek op hun voorhoofd hebben op de plaats waar zij steeds de steen aanraken. In deze regio heeft Khomeini zijn machtige arm dus ook uitgestrekt. Er is een overdaad aan spiegeltjes en luchters maar ook de strakke discipline van de orthodoxie. Amerika is daarbij de baarlijke duivel. Tot mijn verbazing zie ik twee jonge mannen hun spijkerbroeken uitdoen voordat zij gaan bidden. Dit wordt mij uitgelegd is in lijn met de opvatting dat alles wat van daar komt verdoemd is. Hun compromis is dat zij nog wel komen bidden maar daarna toch hun jeans weer aantrekken, hun zonnebril opzetten en hun stadse leven vervolgen. Ikzelf houd de broek maar aan.

We vinden na dit intensieve kerkbezoek rust in de tuinen van de 18<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> eeuwse Turkse bewindvoerder of gouverneur van Damascus. Het zijn de tuinen van het Al-Azempaleis. Sinasappels en citroenen in overvloed en andere mij onbekende citrusvruchten brengen wat schaduw. Bougainvillea tegen de muren. Mimosabomen en klaterende fonteinen en prachtige zon en heerlijke warmte. In de vele vertrekken krijgen we een beeld van het gezinsleven van deze ongelukkige heerser van deze stad. In 1758 werd hij op de last van de sultan vermoord omdat hij een goed bestuurder bleek. Er zijn zalen met allerlei soorten handwerk. Er is een schooltje uit die tijd. Ook is een apart vertrek ingericht waarbij de voorbereiding op een huwelijk wordt uitgebeeld. De arme bruid krijgt schoenen met ongeveer 40 cm hoge hakken om haar wat groter te laten zijn. De suppoost wil er graag wat over kwijt. De meisjes waren toen misschien 10 of 11 jaar toen ze uitgehuwelijkt werden Dat is nu beter, verklaart hij monter. Wanneer we weer in de zon zijn zien we wat mannen op het dak, een soort bewaking. Buiten op straat wordt duidelijk wat er aan de hand is. Op het centrale plein bij de moskee is er veel publiek en 25-tal glanzende mercedessen. Er is hoog bezoek van religieuze of politieke hoogwaardigheidsbekleders. Ook op het plein zie je overal agenten en tussen het publiek lopen mannen met uitpuilende binnenzak. Syrië is natuurlijk nog wel een politiestaat hoewel de zoon van Assad weinig zin lijkt te hebben in het grimmige voetspoor van zijn vader te treden. Als pragmaticus in een nog steeds arm acht hij het verstandiger de teugels wat te laten vieren. Dat is voor de toerist veel aangenamer en goed voor de portemonnaie. Dat deed ook elders in de wereld muren omvallen en deuren openen.

We lopen met Agnes en Ad terug richting hotel maar beseffen niet dat gezellige terrassen hier een zeldzaamheid zijn. Waren we maar op Lidwien’s advies terug gelopen naar de 3 koffiehuizen bij de moskee waar zulke heerlijke shoarma en koffie was en muntthee en misschien wel een waterpijp.

Door de vogeltjeswijk zoekend en speurend bereiken we het Plein der Martelaren. Daar is een klein parkje met een sluizencomplex waar de Baradarivier doorheen stroomt. We drinken gewoon water op een bankje in de late middagzon. Een paar jongens bieden ons thee aan die ze in een rozenperkje zetten op een prehistorische oliebrander. We kijken naar de flanerende burgers in deftig pak of bournoush en vaker nog in een combinatie van beide. Opvallend is de aandacht en de tederheid waarmee mannen elkaar begroeten en de serie kussen waarmee de ontmoetingen wordt bezegeld. Ze lopen stijf gearmd zoals jonge mensen vroeger bij ons wanneer ze net verloofd waren. En dit in een land waar geen man en vrouw of jongen en meisje iets van lichamelijke tederheid naar elkaar geacht worden uit te drukken. Wonderlijk en kennelijk diep verankerd in de cultuur. Is het misschien angst omdat tederheid mogelijk altijd direct seksueel vertaald wordt?

Een jongetje voert zijn duif. Het zaad pulkt hij uit zijn broekzak. Hij kauwt het voor en propt het goedje aandachtig in de bek van de witte vogel. De duif kijkt daarop steeds pienter en vol vertrouwen zijn baasje aan. Het spel van het jongetje wordt verstoord door zijn kornuiten die hem ook aan het roken willen hebben. Het zijn jochies van rond 10-11 jaar. Ze kijken ondeugend en trots onze richting uit.

Ik heb nog geen dronkaard of verslaafde gezien wat natuurlijk wel logisch is in een dergelijke politiestaat waar geen criminaliteit kan en mag bestaan. Je voelt je ook heel veilig in het drukke straatgebeuren. Maar als we het parkje verlaten zie ik toch 2 mannen waarbij de een iets aan de ander aanreikt. Het is een zwart plastic zakje met overduidelijk een fles erin. Er steekt een rietje uit. Mijn ervaring is dat je daar goed dronken en ziek van kan worden. Dus toch en ook hier. Waarom ook niet. Al kunnen wij waarschijnlijk niet aan alcohol komen, het is er nog wel.

Olaf heeft voor vanavond iets moois geregeld. Een Derwisjdanser zal ons diner opluisteren. We komen via wat duistere steegjes en een tocht langs meerdere smalle trappen in een grote ruimte. Het is een immens dakterras omgetoverd tot bedoeïenentent. We rusten op lange rustbanken en zitten aan kleine ongelukkige tafeltjes waar al snel 10-tallen voorgerechten worden geserveerd. Het is bijzonder lekker maar wel veel. Een leger aan obers cirkelt om ons heen. Ze vinden dat we maar bescheiden omgaan met alle heerlijkheden. En het is nog maar een voorgerecht. Bovendien aarzelen we nog wat vanwege de diverse voedingsadviezen en waarschuwingen. Maar dan heeft de honger ons toch te pakken. De angst wordt gaandeweg overwonnen. Er volgen nog vele schalen en een keur aan vleesgerechten. Het is dan nog lang niet gedaan want ook de banketbakker heeft zijn best gedaan. Helaas is er geen alcohol. Maar het water – vele liters per dag - begint al lekker te smaken. En na de thee wacht nog de aangezegde danser.

Er loopt een jolig boertje met rode konen rond die tot nu toe voor de waterpijpen zorgt. Zijn zoontje heeft de taak de vurige kooltjes te produceren en te distribueren. Ik taxeer zijn vaders kostuum en zijn stevige kuiten. Ik schat in dat hij ook wel een woeste zwaarddans aan kan. Om 10 uur zou het spul beginnen. Maar er gebeurt nog niet veel. Het stroomt inmiddels wel vol met lokale notabelen. Vier heren betreden het podium. Ze warmen het publiek op voor het grote gebeuren. En dan komt een bleke wat flets ogende jongeman met vlassig baardje de trap op. Hij begeeft zich naar een open ruimte voor het podium dat nog vrijgelaten is. Hij heeft een wit vest aan en een prachtige plooirok. Hij oogt in zichzelf gekeerd en is vooralsnog stijf gebeend. De Derwisjen behoren volgens de traditie tot een mystiek-religieuze broederschap binnen de islam. Nou dat zie ik er wel een beetje van af. Of is het stiekem toch een VVV- stunt? Plots zet de muziek een wervelende melodie in en onze danser strekt de armen ten hemel, waaiert met zijn handen en komt licht draaiend in beweging. De muziek zwelt aan. Hij draait en draait, steeds sneller, zijn rechter voet als het ware genageld aan die ene plaats op de vloer waardoor een volmaakte pirouette volgt. Zijn armen zwiepen omhoog en omlaag Zijn plooirok stijgt en daalt waardoor wisselend zijn Jansen en Tilanus zichtbaar wordt. Zijn blik lijkt nu volmaakt in trance. De muziek zet de laatste noten in en met een zwiepend gebaar komt hij tot stilstand. Applaus klinkt op. Dezelfde dans herhaalt zich een aantal malen in verschillende varianten. We wachten het einde niet af. Het was een mooi optreden, vreemd, intrigerend, opzwepend. We gaan tevreden naar huis. Een flinke nachtrust zal ons goed doen.

***TEMPELS EN GRAVEN


De bustocht naar Palmira zal om 7.30 uur beginnen. Maar niet ieder is aanwezig. Olaf houdt zijn gele kaarten nog maar even op zak maar laat toch niet na zijn geprikkeldheid te tonen. Hij trekt zijn petje nog wat verder over zijn kale schedel, strekt zijn lange benen uit tot bij de voorruit en laat de rest over aan Hoessein die driftig benaderd wordt voor het wisselen van dollars, cheques en guldens. Zijn privébank ziet er redelijk professioneel en betrouwbaar uit. Hij heeft een kleine zakjapanner waar hij driftig op tikt en een dikke buidel bankpapier. Daar kunnen we nog veel plezier aan beleven. Onze eerste pauze is bij enkele kleine gebouwtjes in de verder geheel verlaten steenwoestijn. Het is een koffiehuis onder de naam Bagdad-café waar wat gedronken wordt en snuisterijen kunnen worden gekocht. In en rond dit café is de film Bagdad opgenomen. Buiten bij een bedouïnentent laat Chittra zich fotograferen in lokale klederdracht. Ik kies voor het schieten van plaatjes bij een zanderige kraal waar een schurftige hond mij toegromt, een magere en zielige ezel vastgeketend zit aan een pin en wat kippen en geiten rondscharrelen. Er zijn ook een paar verroeste waterpompen en een vrouw die haar schamele was gaat ophangen. Ik hoop dat dit enkele fraaie authentieke kiekjes oplevert. De verdere tocht gaat door een wisselend landschap en eindigt in een heuse oase met de naam Palmira of Tadmos. Het is de meest oostelijke plaats die wij in Syrië bezoeken. Het is al 4000 jaar bewoond en rond het jaar 0 van grote economische en militaire betekenis geweest voor achtereenvolgens Seleuciden, Parthen, Nabateeeërs, Grieken en Romeinen.

Het oude hotel heeft een gezellige rommelige receptie. De kamer is klein, gezellig en schoon. Ons eerste bezoek aan de oudheidkundige vondsten is de westzijde van de stad waar hoge graftorens het kale landschap domineren. Met moeite zijn daar nu nog hele familiegeschiedenissen te reconstrueren aan de hand van teksten, tekeningen en zwaar beschadigde beelden. De toren die we bezoeken behoorde aan een viertal broers en hun welgestelde familie. Toen de economische situatie verslechterde weden gedeeltes van de toren verhuurd aan andere families. Vanwege de drukte werden de verhuurde ruimtes kleiner ingericht zodat de lijken op hun kant naar binnen konden worden geschoven: een renderende leaseconstructie zou je zo denken. We gaan ook een tombe binnen die ondergronds is gelegen. Een lange trap voert naar een koele ruimte waar we even naar binnen mogen gluren. Deze en ook enkele andere kelders in de omgeving zijn nog pas recentelijk uitgegraven. Een slordige vrachtwagenchauffeur die van de weg raakte zakte plotseling door het wegdek en verdween grotendeels. Of het hier een spannend verhaal betreft is niet zeker hoewel we de plaats aangewezen krijgen waar de chauffeur de diepte in ging. Maar ook de ongelovige Thomas was pas overtuigd toen hij zich ter plaatse op de hoogte mocht stellen. De verhalen van Hoessein overtuigen over het algemeen wel door de ogenschijnlijke grote precisie die hij aan de dag legt voor jaartallen.

Het is inmiddels zeer warm geworden. Toch laten we ons nog vóór de lunch graag nog meevoeren naar een machtig bouwsel dat vlak tegen een immens palmenbos aanligt. Het is de tempel van Bel of Ba’al, de afgod die ik me herinner van verhalen uit het oude testament. Als nietige wezens sluipen we onderlangs de vele meters hoge muren en pilaren. De blauwe lucht en de blikkerende zon versterken de machtige aanblik. Er zijn nog steeds opgravingen gaande en men schat dat er nog maar een derde is blootgelegd. Ik steek en passant enkele potscherven in mijn zak. Kunstroof op klaarlichte dag.

Aan het eind van de middag wanneer ik mijn kostbare Hettitische scherven heb gewassen en bewonderd en na een prima verlate lunch bij de bedoeïen om de hoek, worden we weer ingeladen in een lokale touringcar. Onze eigen bus mag volgens geruchten niet naar de bovenweg van het kasteel. Het is een machtige steenklomp die hoog boven Palmira uittorent. We moeten dus weer dik betalen voor een lijk van een bus. De auto kraakt als de hel. Verschillende kogelgaten , op hoofd- en harthoogte, ontsieren het zwaar bestofte vensterglas. Door het gescheurde plastic tuur ik wisselend in een nare afgrond. Echt zien doe ik gelukkig niets. De zoontjes van de chauffeur zitten bij pa op het dashboard te spelen. Zij kijken vol trots en aanbidding naar hun vader. Dat geeft toch enig vertrouwen op een goede afloop. We halen inderdaad met zuchten en steunen de parkeerplaats aan de voet van het kasteel.

De bedoeling van deze tocht is de zonsondergang te zien aan de voet van deze burcht. Langs de rand van slotgracht lopen we naar de westkant van de heuvel. We gaan braaf op een rij zitten en wachten op de dingen die komen gaan. Ook een Japanse groep schuifelt voorbij en dan komen de collega’s van Rosetta nog. Hoessein verwent ons met thee en gevulde koekjes. De zon neigt beloftevol ter kimme. Er hangt een fletse nevel. De zon moet zich daar ogenschijnlijk moeizaam achterlangs wringen. De bol blijven we vaag zien en dan is hij ineens weg. We wandelen naar de voorzijde van het fort en staren omhoog naar de machtige, onneembare wallen. Zwakke plekken zie ik niet. Aanvallers wachtte slechts pek en pijlen. Uithongeren zal dan wel de meest gebruikte tactiek zijn geweest. Achter ons hebben we een prachtig overzicht over de stad, de dadelbos en het daarachter liggende meer.

De weg omlaag gaan we met meer vertrouwen tegemoet. De broertjes dollen nog wat. De kleinste valt telkens slapend om tegen de versnellingspook. We passeren de renbaan waarop paarden- en kamelenraces worden gehouden en waar de goklustige Arabieren hun zakgeld kunnen verspelen.

Na enige verfrissing slenteren we wat door het centrum en taxeren de eetgelegenheden. We belanden toch weer bij onze uitbater van vanmiddag: een specialist in Bedoeïense maaltijden. Ons vertrouwen wordt wat beproefd wanneer hij ons ongevraagd adviseert geen raad op te volgen te volgen van Syrische gidsen en ook geen zaken met hen te doen. Hij noemt ze uitgesproken maffioos. Een voorteken? Van Hoessein’s advies om in een authentieke tent te gaan eten inclusief danseressen hebben we al eerder afgezien. We eten op het smalle terras aan de straat. De tafel wordt steeds meer uitgebreid naarmate er meer van de groep arriveren. Ook onze stagiaire Esther sluit zich daarbij aan. De baas heeft al gauw in de gaten dat zij toekomstige handel is met haar a.s. Djoser-gezelschappen. Hij overstelpt haar met consumpties die zij charmant incasseert. Ook wordt nog een kostbaar diadeem in de strijd geworpen. Gids en uitbater vinden elkaar uitstekend. Het is morgen weer vroeg op. We verdwijnen naar onze nachtgelegenheden.

***NAAR DE KOKENDE OVENS VAN DE GROOTSTAD


Een goeie nacht in een lekker bed in een gezellige kamer. Helaas wordt dit een aantal malen onderbroken door hard toeterende vrachtwagens met Mekkagangers en hun families. Ook overdag hadden zij toch al ruim van hun blijdschap over de thuiskomst van hun dierbaren blijk gegeven. Ook de muezzin laat het in de vroege morgen niet af weten. Het ontbijt op de 4<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> etage biedt ons rondom een schitterend panorama over de gehele stad. De daken en hun ladingen troep bieden niet de mooiste aanblik. Wel de dadelpalmen, de tempels, het kasteel en de opgaande zon. Om half acht precies vetrekken we. Olaf heeft de wind eronder. Er volgt een zeer mooie tocht door de Syrische woestijn. Zo vroeg op de morgen zie je een macht aan grijstinten. Heuvels en vlaktes wisselen elkaar af. We stoppen een paar keer onderweg voor een foto, plas of dronk. Hoessein heeft opnieuw thee en zoetigheden meegenomen. Uit de de stenige bodem komen overal schuchter plantjes en kleurige bloemen tevoorschijn. Op de hellingen grazen troepen geiten en schapen, wisselend bewaakt door Bedoeïen met ezel, hond of brommer. Terug op de weg worden we enthousiast toegezwaaid door arbeiders op weg naar hun werk, en boeren op tractoren. Bij een Bedoeïenendorp gaan we van de weg af. We schokken en botsen enige tijd over de stenige bodem in de richting van een paar tenten. Het zijn bekenden van Hoessein. We worden ingetogen doch vriendelijk begroet door enkele jonge vrouwen waarna we omzwermd worden door een horde kinderen. We mogen de tenten van binnen bekijken: de keuken, de slaapruimtes, de voorraadtent en die voor het vee. De temperatuur binnen is heerlijk koel. Het schaarse daglicht dat door het tentdoek valt doet vermoeden dat het bij regen een modderige boel zal worden. Het doek blijkt echter geweven uit katoen en schapenhaar. Het voelt stijf en hard aan. Geen druppel water zal door het dak gat. Buiten de tent maken we eindeloos foto’s van de enthousiaste vrouwen en kinderen. De kinderen vragen om styl (ballpoints) en willen graag op de foto. Vooral bij Andrew. Zijn toestel geeft de mogelijkheid om direct terug te zien wat je fotografeert of gefotografeerd hebt. Dit moet toch voor deze kinderen haast tovenarij zijn. We zoeken bezeten naar onze laatste styls. Een hartverscheurend huilend jongetje heeft kennelijk de slag gemist. Ik haal nog een laatste pen uit mijn bagage. De tranen drogen onmiddellijk. Dit spel wordt vaker gespeeld. Hoessein werpt nog een laatste blik op één van de vrouwen die hem aanminnig heeft aangekeken. De verleidingen van de gids. Hier dus ook en waarom ook niet.

We passeren het karkas van een neergeschoten wolf, de aartsvijand van het kleinvee. Er zijn er nog maar zo weinig maar hij behoort hier nu eenmaal uit de buurt te blijven. Bij een laatste sanitaire stop bewonderen we bloedrode wilde tulpen en anemonen en lila en geel koolzaad. Tity geeft deskundig commentaar. Weer klikken de camera’s.

Hoessein vertelt in de bus over een stadje wat we zo dadelijk zullen passeren. Hier is het kennelijk een vrijgevochten boel. De stad wordt gedomineerd door een zijtak van de officiële moslimleer. In de 12e eeuw heeft er een afscheiding plaats gehad. Deze Ismaëlieten zijn vervolgens hun eigen weg gegaan. De leer heeft een verwantschap met de Druzen in Libanon. De leer laat veel meer ruimte voor een vrijere sexuele moraal en een in het algemeen vrijere lezing van de Koran. Het stadje zelf is gezellig vuil en rommelig. Hoessein lardeert zijn praatje met wat sappige anekdotes rond het ogenschijnlijk behouden van de maagdelijkheid bij intensief geslachtsverkeer en de rol van de moefti bij de initiatieriten. Hij geeft tevens wat feiten rond huwelijk en gezin bij de Bedoeïenen. Hier ''doet" een meisje in maagdelijk staat 20.000 gulden, een a.s. schoonzoon moet dus flink dokken. Jan merkt op dat hij Tity voor veel minder op de kop heeft kunnen tikken. Vaders regelen hier nog geheel het huwelijk. Lastig is dat een scheiding zo’n 50.000 gulden kost. Dat stimuleert niet. Een wel heel hoog statiegeld, wordt geconstateerd. Een schaap of geit levert 250 gulden op. Een modale bedoeïen heeft vaak meerdere vrouwen. Hij moet dus over heel wat schapen en kinderen – soms wel 25 tot 30 – beschikken wil hij rondkomen. Dat grote aantal vrouwen en kinderen is ook voor het vele werk dat gedaan moet worden, zegt Hoessein. Toch verandert er natuurlijk veel. Er is de trek naar de stad. Er is leerplichtvoor ieder. Ook de kinderen van de bedoeïenen moeten naar school. Hun onderwijs is nog wel naar sekse gescheiden. De jongens 's morgens, de meisjes 's middags over andersom. Handig lijkt me zoiets niet als je veel kilometers over de velden moet.

We bezoeken ook nog een tweede type bewoning de zgn. bijenkorfwoningen. Het zijn een serie van kleine bijenkorven van baksteen, ongeveer 9 meter in het rond, van buiten wit afgestreken, met een opening in het dak voor de rook. We ontmoeten een grootfamilie met een oma die niet meer goed meer kan lopen en wat lijdzaam op de grond zit, een paar mooie grote dochters en veel klein goed. Allemaal in mooie kleding. De jongens echter in blits trainingspak. Vader, een grijze lange heer, de haan van gezelschap, begroet ons trots en minzaam. Volgens Hoessein gaan deze kinderen allemaal naar school, althans behoort de politie achter onwillige ouders aan te zitten met de dreiging van hel en verdoemenis en hoge boetes. We vinden dit mooi maar geloven doen we het niet. Wat zou er anders overblijven van het toerisme? Veel leren betekent toch meestal de ezel de deur uit evenals de boventallige echtgenotes en de klederdracht in de mottenballen tenzij je op Marken of in Volendam woont.

Na een stop bij een soort van der Valk en vele ponden lichter – worden we hier weer een oor aangenaaid? – naderen we Aleppo. De bedoeïenententen zijn vervangen door smoezelige lappen en bidons van een eveneens kleurrijke groep bewoners zijnde zigeuners die zoals elders direct om de steden hun schamele onderkomens hebben met daarbij behorend oud ijzer en lompen.

Moe doch zeer voldaan zoeken we in Aleppo een korte wijl onze kamer op.

Om 4 uur leidt Olaf ons door deze zeer levendige stad. Getoeter van 1000-en taxi’s strijden hier met het zware verkeerslawaai en de andere drukte van de straat en dat alles vlak onder ons hotelraam. De wandeling gaat in gezwinde pas. Olaf houdt van opschieten. Met zijn lang benen is hij ons 100-en meters vooruit. Maar je ziet in tijd wel veel van zo’n stad. Een eerste indruk van de souk, een korte blik op de machtige citadel en de Armeense wijk. Om half acht zitten we tevreden aan tafel. In een mooie grote eetzaal aan keurig gedekte tafels. Er is een voortreffelijk lopend buffet waar echt niets aan mankeert. Er is zelfs wijn. Ik geniet van een eenvoudige rode wijn die smaakt als een topwijn van een topjaar. Dit vormt allerminst aanleiding om met een bezwaard gemoed de lift te nemen naar de kamer waar nieuwe avonturen ons wachten, nou ja avonturen, zeg maar gerust ellende.

Ben ik in eer en deugd jongbejaard geworden om nu te worden geroosterd en gestoofd. Djoser laat ons wel heel gruwelijk in de steek. Ik kan het niet ontkennen dat ik lang sympathie heb gekoesterd voor het socialisme en het eenvoudige leven maar ook ik heb geen boodschap aan maffiose hotelpraktijken. Ik blijk met mijn bed en matras precies op de uitlaat van de centrale keuken te liggen. Van onze hotelkamer is het 4<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> kwart van de vloer zo heet dat ik er met mijn blote voeten haast niet op kan lopen. Ook de omringende muren zitten op 50 60 graden Celsius. Het bed hebben ze duidelijk wat hoger staan dan bij mijn buurvrouw die nergens over klaagt. Het koken of stoven van de slaper heeft zo een wat vertraagde suddertijd, zullen ze wel gedacht hebben. Ik verman me en besluit toch te gaan slapen. Ik heb dan nl. nog niet die uitlaat aan de buitenkant van de kamer gezien. Ik vertroost me met het idee dat mijn slaapdrang de hitte wel zal overwinnen. Maar dan blijk ik toch te optimistisch te zijn geweest. Ik werp een sprei af en dan een deken, trek m’n t-shirt uit en dan na enige aarzeling ook mijn broek. Maar het opwarmen blijft me kwellen. Ik ga andersom liggen, van de muur af. Dat geeft enige verlichting. Dat is mijn voorlaatste actie. Ik zal anders op de grond moeten liggen of in de smalle twijfelaar bij Lidwien. Dan heeft de wijn en mijn slaapdrang toch gewonnen en slaap ik een aantal uren door. Maar vanaf 4 uur – de muezzin laat zich enthousiast horen – is het toch gedaan. Het koken is dan wel allang achter de rug maar de warmte zit toch nog diep in de vloer. Ik ben woedend op het hotel en op Djoser die dit de duurbetalende toerist durven aandoen. En natuurlijk weten ze dat deze kamer eigenlijk niet te verhuren is. Na het ontbijt zal ik bij de receptie mijn aas ophalen en zal ik ook Olaf informeren.

***SOUK SOUK


De receptionist ziet geen probleem. Als ik kamernummer 218 noem weet hij kennelijk genoeg. Ik kan aan het eind van de dag een andere kamer betrekken. Maar zullen dan de kapotte schemerlamp en de spermavlekken in het laken ontbreken? Ik hou me daar voorlopig maar niet mee bezig. Eerst de stad in.

Achter een reusachtig portret van vader Assad vinden we het postkantoor. Voor het kantoor is een koortsige handel gaande waarbij heren met ordners briefjes uitwisselen. Een soort vrachtbeurs of wordt hier de post verdeeld? Ik kom er niet achter. Na moeizame gesprekken binnen het pand wordt ons duidelijk dat we telefoonkaarten buiten moeten kopen bij de saptent aan de overkant. Maar nu nog een cel. Bij het postkantoor zelf staan er 3. Eén heeft er nog ruiten maar deze cel wordt helaas door 3 heren bemand, de 2 andere cellen hebben zoals ook bij ons vaak alleen nog een losse draad waar eens een telefoon aanhing… Aan de overkant blijken ook nog 3 cellen te zijn waarvan er één het echt doet. Onze dochter geeft niet thuis, Matthijs wel. Het is onaangenaam koud in Nederland en de MKZ verspreidt zich explosief.

Het verkeer is moordend. Het oversteken link. We zijn met zessen maar steeds dreigt er één af te vallen. De stad wordt terecht als zeer levendig beschreven. Schoenpoetsers bestormen je van alle kanten. Er is ook hier veel straathandel. Een paar pakjes sigaretten of kauwgom, merk Chicklets. Je moet knap laveren om als voetganger je tussen alles door te wringen en dan is er nog de voortdurende bedreiging je te stoten aan ijzeren pinnen die zomaar uit de straat omhoog steken of te struikelen over de hoge trottoirbanden en het diepe plaveisel wanneer je een zijstraat passeert. Voor invaliden is hier geen plaats, denk je, maar je ziet er genoeg. Ze verkopen loten of zitten zomaar op het trottoir. Een zwaar gehandicapte man, ik denk een spasticus, kruipt over het trottoir vlak voor een terras waar we even koffie drinken. Zijn benen sleept hij achter zich aan. Hij lijkt zo van een schilderij van Breughel te zijn afgestapt. Een man met een volkomen naar binnen gedraaide voet hinkt naar de rand van de stoep. Wanneer ik dat verbijsterd aanzie en met name bang ben dat hij zal vallen, wordt hij door een voorbijganger zorgzaam onder de arm genomen en naar de overkant gebracht. In de souk verkoopt een albino aanstekers. Deze taferelen zijn bij ons ondenkbaar. De vraag is natuurlijk altijd of wij daar altijd de goede oplossingen voor hebben gevonden. Hier hebben ze in ieder geval een officieel werkloosheidspercentage van 3%. Het verbaast me niet als je de massa’s personeel ziet die overal druk bezig zijn met weinig. In de eetzaal van het hotel is het ongeveer 1 op 1. Het lijken wel verpleeghuiszorg in Nederland. Of zijn die cijfers propaganda? Ze willen in enkele jaren zelfs terug naar 1%.

Bij de grote moskee worden we van alle kanten aangesproken. En in de eigen landstaal. Uiterst vervreemdend. Ze hebben bij Philips gewerkt, er woont een broer in Nijmegen of ze hebben een mooie blonde vriendin in Leidschendam (Caroline heet ze) en of we niet naar zijn winkeltje in de souk willen komen want hij heeft ‘‘special prices’’. De moskee geeft wat meer rust dan de straat. De centrale tombe trekt mijn aandacht omdat aan het koperen hek een veelheid van grote en kleine hangsloten hangt. Opgegeven maagdelijkheid, einde straftijd, fiets terug? De betekenis ontgaat mij geheel. We verlaten de moskee. In een zeer smalle zijstraat geeft een poortje toegang tot een een binnentuin met fontein. Een gezette bewaker of moefti wenkt ons binnen. Het was eens een Byzantijnse kerk en is nu een drukbezochte koranschool. Tastenderwijs tracht hij te achterhalen waar we vandaan komen. Spreken wij Duits? We knikken ja. Hij rent weg en haalt uit een oude kast een versleten afspeelapparaat. Het bandje is nauwelijks verstaanbaar. We moeten desondanks afrekenen. Alles voor het onderhoud van de school. Onderweg naar de citadel loop ik spontaan een tuin in die mijn aandacht trekt. Ik word teruggeroepen door een opgewonden bewaker. Twee jonge mannen in smetteloos wit overhemd en zwarte broek nemen ons in bescherming. We zijn bijna de medische faculteit binnengedrongen. Ze lijken sprekend op dokter Carter uit ER. Ze gaan ongetwijfeld een gouden toekomst tegemoet.

Op het terras met zicht op de citadel ontstaat een verhitte discussie over asielzoekers en spanningen in Kollum. Dit houdt ons niet af van de klim naar de citadel. Het gaat wat moeizaam omdat honderden schoolkinderen ook het plan hebben opgevat om naar binnen te gaan. Wij zijn zoals we vaker zullen merken de grote attractie voor deze scholieren. De citadel is voor hen maar bijzaak. Ze willen ons allemaal begroeten, aanraken, bij ons op de foto en onze voornamen weten, waarna een hoop verlegen gegiechel volgt. De grotere meisjes – mooi en bescheiden - hebben een aantal standaardvragen in het engels uitgeschreven in een schrift. Hun vraag of ik ook Arabisch ken wimpel ik af. Toch doe ik een gooi met habibi, een woord dat ik heb kunnen onthouden. Dat geeft een hilarische uitbarsting. Het “I love you” of zoiets leidt tot geproest en verlegenheid.

De citadel is van grote klasse, op een centrale heuvel gebouwd met schuin weglopende muren die het geheel tot een onneembare vesting hebben gemaakt. Vanaf de trans heb je een machtig uitzicht over de stad en het omringende land. Beneden is zojuist een schoolklas losgelaten op het schoolplein. Jongens en meisjes door elkaar. Dat kan dus hier ook. En net op dat moment beginnen de gezangen van de successievelijke minaretten het geroezemoes van het verkeer te overstemmen. Ons vermoeden dat het toch wel melodische gejammer een bepalende invloed heeft op wat je om je heen ziet wordt geen bewaarheid. Niemand reageert daar op. Er gaat niemand op de hurken. De secularisering is ook hier zijn vanzelfsprekende weg gegaan. Wanneer we even later de tuin van een opleidingsschool voor imams binnen lopen zien we dat het geloof toch nog niet afwezig is. Een deel van de leerlingen ligt geknield naar Mekka gericht, een ander deel discussieert in groepjes, maar buiten staan 2 a.s. imams, geleund over hun ATB-fietsjes, met wat modern geklede meisjes te praten.

In de souk worden we aangesproken door een kleine heer in smetteloos kostuum. Hij is blij dat hij ons in het Frans kan aanspreken want hij heeft een dubbele nationaliteit, naast Syriër is hij ook Fransman. Hij bezoekt zijn vader in Aleppo die nog steeds in kleedjes handelt. Zelf is hij parfumeur in de buurt van Grasse.Hij is aangenaam verrast door onze binding met Frankrijk en onze kennis van het Franse leven en de politiek aldaar. Hij begeleidt ons al gesticulerend en gidsend door de Souk waarvan hij de ontstaansgeschiedenis levendig uit de doeken doet. Hij toont ons een karakteristieke karavanserai. In een hoek van het plein is een dichte drom mannen samen. Een eeuwenoude traditie heeft zich hier gehandhaafd. Het is de textielbeurs van Aleppo. Er wordt steeds wat geroepen. De groep gaat dan als een zwerm duiven uiteen. Eer worden briefjes uitgewisseld en dan is het weer even stil tot het volgende aanbod gedaan wordt. Onze man uit Grasse is onvermoeibaar; zijn enthousiasme aanstekelijk. Bij de Moskee danken we hem hartelijk. Hij wil ons morgen om 9 uur opnieuw ontmoeten want er is nog zoveel moois te zien. We weten niet of we daarop in zullen gaan. Het is ook een tamelijk vermoeiende man.

In het hotel moet nu de kamer gewisseld worden. We zijn benieuwd. Op onze nieuwe kamer vinden we dezelfde kapotte schemerlamp terug die gisteren al omgewisseld en natuurlijk niet gerepareerd is. Ik vraag beneden nog even de sleutel van kamer 218 terug en ruil de schemerlampen weer om. Een toch wat merkwaardige scène: een hotelgast die steeds met schemerlampen over de gang loopt. Wat een land.

***SIMEON DE PILAARHEILIGE


Met gemengde gevoelens verlaten we Aleppo op weg naar de noordgrens, het gebied dat wisselend in handen was van Byzantijnen, Mongolen en Osmanen, waar Paulus zijn reizen maakte en ook zijn brieven schreef. We bezoeken de ruïnes van Deir Sema 'an, het klooster van St. Simeon. Het is het Lourdes van de 4<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> en 5<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> eeuw. Veel is er niet bewaard gebleven omdat het voortdurend in oorlogsgebied lag en van eigenaar wisselde.

Op een hoge heuvel ligt een kloostercomplex met de resten van een reusachtige basiliek. Een aantal aardbevingen heeft ook hier zijn verwoestende werk gedaan. De heilige Simeon heeft in deze streek geschiedenis geschreven. Hij zag af van het huwelijk, liet zijn verloofde in de steek en koos voor God. Hij trok naar de heuvel waarop wij ons nu bevinden. Ging op die heuvel zitten, vastgeketend aan een paal en 10 meter ketting. Er kwamen hem echter zovelen om raad vragen, overigens vrouwen tevergeefs, dat hij besloot hogerop te gaan en op een paal te zitten. Met weinig comfort en een dakje tegen de regen. Een buis om door te plassen en af en toe wat eten en drinken. De paal is in de euforie van de geschiedenis al maar hoger geworden. Sommigen gokken op 18 meter, reëler lijkt enkele meters. Hij heeft daar 10-tallen jaren gezeten. Onze Carel Willink vereeuwigde hem in een huiveringwekkend doch schitterend schilderij. Ons bezoek wordt ook nu weer sterk beïnvloed door hordes scholieren. Ditmaal zijn het opgeschoten jongens. Dat is natuurlijk klieren geblazen. De leiders proberen ze bij ons weg te houden. Hoessein moet meerdere malen zijn praatjes onderbreken. Intussen trachten de mobiele bellers onder ons contact met het thuisland te bereiken. We zitten hier nl. in het bereik van een Turkse provider. Ad lukt het direct. Ons, met een zelfde toestel en een zelfde abonnement, lukt dat niet. Ook Esther grijpt mis. Het weer is aan het veranderen. Het regent en het is guur. Als dan de jongelui ook nog op de resten van de pilaar van Simeon gaan zitten is voor ons de maat vol. Ze juichen en steken de handen in de lucht alsof hun favoriete club zojuist kampioen is geworden. Wat zou het zoveel mooier zijn wanneer alle mobieltjes werkten, de zon scheen en de scholieren op school zaten. Twee Nederlanders kijken verheugd op als ze ons horen mopperen. Ze hebben 3 weken hun eigen taal niet gehoord. Wij, iedere dag. Hun fietsen staan bij de ingang. Ze slapen in ruines en bij mensen thuis.

We verlaten het tempelcomplex en de Syrische jeugd. Een wisselend landschap met kleine over het algemeen smerige dorpjes volgt . De regen geeft ook niet veel kleur aan het gebied. Toch hebben we geluk. De beloofde lunch aan de waterval komt er toch en de zon doet enkele kwartieren uitstekend werk. We schuivelen bij een huis in aanbouw de helling af en na 100 meter is er dan toch de waterval. Er zijn picknicktafels. Er is een heldere beek met een forse rivierkrab (suurtaan) en er is heerlijk eten; een keur aan pizza-achtige broodjes en frisdranken, aardbeien, verse groene amandelen en bananen.

Wanneer we de zee naderen, knapt het weer wat op. Latakia is beslist geen sensatie. Lange, kale boulevards. Veel immense portretten van de familie Assad… Het hotel ligt aan de buitenrand van de stad Er is ontvangst met thee. We zijn moe en willen naar de lift. Die is er niet. Het wordt gewoon lopen.

Om half acht verzamelen de seniores zich voor een lekker vismaaltje aan de haven. Reeds bij de gedachte loopt ons het water in de mond. Een minuscule, wrakke taxi schuift voor het hotel. De chauffeur is vol vertrouwen. Alles kan bij hem. De kleintjes zoveel mogelijk achterin. De rest voor. Jan doet het bovenste gedeelte van het bedieningspaneel, de chauffeur doet de rest. We hebben gegokt op een haven met z’n charmante boulevards en terrassen. We worden inderdaad bij de haven gebracht en gaan door een ijzeren poort die door een bewaker met karabijn wordt gecontroleerd. We voelen nattigheid – we zijn uiteindelijk geen verstekelingen die naar Cyprus willen - en verlaten toch maar gauw onze krappe bolide, rekenen een luttel bedrag af en besluiten onze eigen weg te gaan. Nu dat valt niet mee. We weten echt niet waar we zijn. Het kaartje uit mijn gids biedt weinig steun. Het begint intussen te hozen. We schuilen onder een reeds lang verlaten laadkade met een hoop oud roest en gelukkig een schamel dak. We lopen verder, langs het ons bekende haventerrein, zijnde een container- en een marinehaven. We twijfelen nog steeds aan de weg totdat twee jongens ons aan de hand van mijn kaart verder helpen. We zitten dan snel in een pseudo-engelse kroeg aan een forse Duitse pils. Dan breekt een gigantisch onweer los met enorme hoosbuien. Na nog een drankje worden we verwezen naar een specialiteitenrestaurant om de hoek. Dat is echter dicht. We maken nog een rondje en gaan dan maar ergens binnen. De baas stelt ons op ons gemak. We eten lekkere vis met daarbij een stroeve Syrische Retsina.

***EVEN IN HET PARADIJS


Er is iets mis met mijn ingewanden. Het eten of toch de alcohol? Het was toch zo heerlijk die Duitse halve liters

en daarna die witte Syrische. Was wel wat stroperig. Deed dat mij de das om? Dan maar pillen slikken. Pieter leeft tenslotte ook nog. Ik heb de wc inmiddels al vele malen bezocht. En als je daar zo zit, zie je de gammele constructie van onze hotelkamer des te beter. Ik ben het met Jan eens dat we - als thuisklussers - hier in de bouw nog heel goed uit de verf zouden komen. Geen spijker zit hier recht noch stevig in de muur. Ook de stopcontacten lijken door leerlingen van de ambachtsschool te zijn aangebracht. De deuren van de kamers sluiten niet of moeilijk. Het meeste water van de douche loopt uit het niet-passende schroefdraad. Het is pijnlijk duidelijk dat dit land het te lang van zijn communistische vrienden heeft moeten hebben. Daarom is er natuurlijk ook geen lift. Onze conditie is de enige die er hier op vooruit gaat.

Bij het ontbijt worden we opgewacht door een slaperig meisje dat niet goed weet wat ze daar achter die tafel geacht wordt te doen. Ze geeuwt vermoeid. Is haar vriend gisteren toch niet te lang gebleven? Ze schenkt me thee in. Ik krijg met veel moeite ook wat suiker. Ze roert met grote gebaren mijn thee door en neemt dan het lepeltje terug. Ziet ze me aan voor een ekster?

Mooi op tijd verlaat onze chauffeur deze aankomende badplaats. We kijken nog even in aanbidding op naar vader Assad. Een azuurblauwe zee gunnen we een laatste blik en buigen dan af naar de weg die ons zal voeren naar de burcht van Saladin. Bij aankomst op de centrale parkeerplaats worden we in een wrakke lokale bus gepropt die ons eerst tollend omlaag en dan weer zwiepend omhoog brengt tot bij een kloof met een hoog boven ons oprijzende toegangsbrug. Agnes richt haar blik onderweg bibberend op de rotswand; de anderen turen verstijfd omlaag langs een schaars gestutte berm en in een peilloze diepte. Menig schietgebedje klinkt op wanneer we een volgende haarspeldbocht ingaan. Ik stel me gerust met de gedachte dat het leed in dit land snel geleden is. Binnen 3 uur ben je gekist en begraven. Djoser zorgt voor de berichtgeving naar het thuisfront. Overkomen voor de begrafenis heeft geen zin.

Het kasteel zelf bereiken we via een reusachtige trap. Het machtige bouwsel zelf maakt niet meer zo’n indruk na de vele gestapelde stenen die we tot nu toe al gezien hebben. Toch is het bezoek een belevenis door de verhalen van Hoessein over het dagelijkse leven hier ten tijde van Saladin’s verblijf. We bezoeken de stallen, de reusachtige keukens en voorraadkamers, en het meer intieme gedeelte, zijnde het bad en de douche van Saladin en het boudoir van zijn bedgenotes. Dé sensatie is de cisterne, een reusachtig waterbassin voor de 3000 verdedigers. Het bouwsel heeft veel weg van een kerk. Hoessein daagt ons uit een lied te zingen. Het blijft gênant stil. Een ‘‘Karretje wat op de zandweg reed’’ komt niet door en “Happy birthday” slaat nergens op. Hoessein heeft daarop gewacht. Hij zet het gezang in van de muezzin die 5x per dag de gelovigen oproept voor gebed. Hij zingt gedragen en ingetogen. De wanden weerkaatsen de tonen prachtig. We luisteren ademloos en verlaten gesticht en geïslamiseerd deze plek. Even verderop kunnen we dan toch onze stemmen testen aan de rand van de kloof.

De weg terug wordt met iets meer vertrouwen tegemoet gezien. De bus is nieuwer. Toch kraakt hij steeds vervaarlijk in de bochten. We gaan met veel plezier aan boord van onze eigen bus. Onderweg blijkt de lente al enorm zijn best te hebben gedaan. De prachtige vegetatie biedt ons wilde azalea’s, anemonen, orchideeën, primula’s, lelies en een keur van oriëntaals geboomte. De sinasappelen kunnen we bijna vanuit het raam van de bus plukken. Het landschap verandert voortdurend. Eerst is er volop zon en dan wordt het mistig en dat herhaalt zich. Op de top van een de bergrug waaien we even uit. Een enorm wijds panorama strekt zich voor ons uit. We zakken zeer geleidelijk van 1400 meter naar beneden en belanden in een groene deken van sappig gras en water. Jeroen meent het paradijs binnen te rijden wat anderen aanzet naar Adam en Eva te zoeken. In dit paradijs stoppen we voor opnieuw een idyllische picknick, nu op kosten van onszelf. Hoessein blijkt niet iedere dag vader te gaan worden. Hij zet zich met gekruiste benen voor het uitgespreide tafelkleed en leert ons de kunst van de Syrische sandwich. Hij is een artiest wanneer hij gehandschoend zijn kunstjes vertoont. Wij staan gedwee te wachten als schoolkinderen. We nemen met moeite afscheid van deze idyllische plek aan de beek waar kuddes zwarte runderen vreedzaam graven en witte bloemen de zompige sloten in het zonlicht wit doen oplichten.

De hoge heuvels verdwijnen geleidelijk uit zicht. De dorpjes ogen liefelijk en bruisend. Een veelkleurige begraafplaats bij een kruising van de weg ontlokt uitspraken in de trant van "Lekker liggen op de zuidhelling’’ en “Met rustige buren”…

Het laatste culturele object vandaag is het oude Apameia. We wandelen langs de langste straat uit de oudheid. Bij iedere stap voel je de eeuwen door je heen gaan. Af en toe wordt dit gevoel doorbroken door nerveus wenkende verkopers van namaakmunten en beeldjes die naast de promenade hun koppen en armen omhoog steken boven de resten van winkeltjes en heiligdommen. Zij mogen binnen het complex niet komen. Hun handel speelt zich aan de rand van de oude stad af.

In Hama – de stad van de krakende schoepenraderen – vinden we ons hotel in de drukke hoofdstraat. De dag is weliswaar nog niet over maar de lucht is er even uit. Op de 4<SUP><FONT SIZE=“2”>e</SUP></FONT> verdieping van een appartementengebouw worden we met thee verwelkomd. Daarna ploffen we op bed neer.

***GEEN KRAKENDE RADEREN MAAR BILLIJKE KOST


We hebben een uurtje gekregen om Hama de stad van de waterraderen te bezoeken. Veel zin om al die wielen langs te gaan hebben we niet. Temeer daar ze niet draaien en dus niet knarsen en kraken. Ook gisteravond konden we vanuit ons restaurant slechts aanstaren tegen deze lamme reuzenraderen. Het overdonderende geluid moet juist dé sensatie zijn van dit extreem orthodoxe stadje met zijn bloederige geschiedenis. De lastige oppositie van de Moslimbroeders heeft vader Assad in 1982 rigoureus platgeschoten. Zijn Alevitische minderheidsregering wankelde op dat moment. Hij gaf zijn broer daarop opdracht het centrum van deze provinciestad plat te bombarderen en met name de goed gevulde moskeeën. Van die schandvlek is zijn regime nooit meer losgekomen. Dus geen raderen. Het waterpeil is kennelijk onvoldoende voor de tijd van het jaar. De Orontes is slechts een stinkend, miezerig stroompje.

Er is een mooi ommuurd park langs de rivier. Het is er druk. Veel scholieren en studenten. Veel huisvrouwen ook. Er is een kermis met een hier wel draaiend reuzenrad. Lidwien nestelt zich moe van een onrustige nacht onder een ons onbekende boom met lichtgele bloementrosjes. Ik loop wat verder in de richting van het geluid van trommels en fluiten. Er wordt ook gezongen. Het zijn studenten die reidansen uitvoeren. Met name de jongens dansen en springen daarbij ritmisch, de meisjes aan een sliert achter zich aantrekkend. De fluitist en de trommelaars lokken de jongeren als rattenvangers of slangenbezweerders. De meisjes zien er modern uit; niets van de orthodoxie zichtbaar. Kennelijk binnenlandse toeristen. Ik loop terug naar de ingang. Families zitten tussen de struiken te lunchen. Lidwien heeft van alles voorbij zien komen vanaf haar bankje. Ze is 3 keer gefotografeerd door meisjes die steeds met haar op de foto willen. We lopen terug naar de ingang. Twee dames lunchen op een bankje en nodigen ons uit mee te eten. We bedanken hoffelijk.

De bus is klaar voor vertrek. Het volgende doel is de best bewaarde kruisvaarderburcht van Syrië. Het is lang in handen gebleven van de christenen, althans het gespuis dat onder die naam opereerde. De islamieten noemden de burcht ‘een bot in de keel van de islam’. Het is een plompe onneembare steenmassa. Het contact met de buitenwereld kon tot een minimum beperkt blijven. Nu bellen we gewoon even met Brecht. Vroeger moest dat gebeuren met duiven.

De tocht naar de volgende trekpleister gaat door een steeds wisselend landschap naar de kloof van Ma’alula. Het Islamitische gedeelte is strikt gescheiden van de oudste bewoning, een vroeg-Aramese enclave tussen de hoge rotsen. Er wordt hier, zeggen ze, nog de taal gesproken van Jesus. Boven op de klif bezoeken we een kleine kapel waar een vrome vrouw het Onze Vader bidt in het Aramees. We slaan zedig een kruis.

We dalen af naar de kloof waar de heilige Tekla een groot aantal legendes op gang heeft gebracht omtrent haar bekering en haar afkeer van het mondaine leven. Stichtend is de tocht allerminst. Knetterende moderne Arabische muziek komt omhoog langs de snel dalende heuvels. Het komt uit restaurant Tekla. We weigeren iedere consumptie, nemen een korte bocht door een beek, gaan dan een bruggetje onderdoor en steken een besmeurde kloof in. Het is een ongelooflijke rotzooi, al het plastic van het plateau boven heeft zich hier verzameld en lokale graffiti hebben het sprookje verder ondergraven. Ik ben blij als we dit smerige riool kunnen verlaten. Maar dan komen gelukkig een paar attracties van hoge kwaliteit: een kerk met veel sublieme iconen, enkele mozaïeken die er ook mogen zijn en het graf van Tequila. Het uitzicht vanaf deze plek is schitterend. Het aan de andere kant van de kloof liggend blauwe dorpje is tegen de helling geplakt. En hier ligt Tekla dan, omgeven door de achterblijvende tekenen van genezing, krukken en kunstledematen van allerlei soort en maat. Een zustertje noodt mij vriendelijk binnen in de nis waar de heilige is gekist.

De toiletten beneden blijken een aangenaam zindelijke sensatie op te leveren. Een charmante, jonge non heeft er zich liefderijk over ontfermd. Zij poetst en lapt, gelukzalig om zich heen kijkend. Het enige vervelende is dat de deuren niet dicht kunnen wat licht tot kleine verwikkelingen aanleiding geeft.

Terug op de hoofdweg hebben we een mooi uitzicht op de besneeuwde toppen van de Libanon. Dat ze daar mogelijk nu nog skiën is toch bijna niet te geloven. Wij hebben hier beneden 31 graden in de plus.

Na een paar uur rijden zijn we terug in Damascus. We besluiten nu eens lekker buitenshuis te gaan eten. Dat pakt anders uit. We gokken op een gezellig ogend spiegelpaleis. Een welwillende ober die geen enkele woord van over de grens spreekt of verstaat probeert ons enthousiast aan h

http://www.ikreis.net/main.php?cid=120 B)

verslag met foto’s van mijn rondreis…

Jenny

Ik ben in Syrie geweest in maart 2001, tijdens een rondreis met Djoser. Ik vond het een verrassend vriendelijk land met aardige inwoners. Ik moet zeggen dat ik me er behoorlijk om m’n gemak voelde. Criminiliteit en dergelijke kom je er gewoon niet tegen, simpelweg doordat dat daar hard wordt afgestraft. Je koffers kun je overal laten rondslingeren, de boel wordt niet gejat. De overblijfselen uit de historie zijn vaak goed bewaard gebleven. Je moet wel bijna overal toegang betalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen westerlingen en autochtonen (factor 10). Syrie is een absolute reistip als de politieke spanningen enigszins bedaard zijn. De enige die je oplicht zou de reisleider kunnen zijn centjes van restaurants ontvangt als ie daar z’n groep te eten brengt.

Syrie als reisland. Ik ben het met Jeroen geheel eens. Ik ben er zelf in mei 2006 geweest. Ik heb de bevolking al bijzonder hartelijk en gastvrij ervaren. Ik ben er veel op uitgeweest in m’n eentje. Dat heeft dagelijks mooie en onverwachte ontmoetingen opgeleverd. Syriers (kunstenaars, studenten, zo maar mensen van de straat, dorpelingen die op straat tafelvoetbal spelen, arbeiders in de woestijn enz.). Allen waren zeer geinteresseerd en nodigden me uit bij hen thuis of in de moskee en probeerden zo en kwaad als het ging in het Frans, soms Engels en met handen en voeten gesprekken aan te gaan.
Prachtig. Dit is mijn ervaring als man. Als vrouw is het naar horen zeggen iets anders doch zeker niet een reden om Syrie links te laten liggen.
De natuur is minder indrukwekkend, maar een gastvrije bevolking, enkele archeologische opgravingen en historische overblijfselen alsook zeker de intensiteit waarmee de Islam wordt beleden en beleefd maken Syrie een reisland die zeer de moeite waard is.

Jeroen/Snoet

Ik was begin dit jaar in Syrië, is me erg goed bevallen. Bij Turkije ben ik het land in gegaan (bij je meest corrupte grenspost). Dan kom je bij Aleppo (Haleb) min of meer in de buurt. Is best een grote en moderne stad maar denk dat je dat na een dagje of twee wel hebt gezien. Daarna zijn we richting Palmyra gaan rijden min of meer langs de Eufraat. Allemaal kleine dorpjes, broodjes voor 2 cent per stuk en iedereen vind het interessant om je te zien. Toen zijn we offroad het stuk woestijn doorgestoken naar Palmyra. Mooie stad met mooie ruïnes, de mensen zijn hier wel wat opdringeriger. Damascus is ook zeker de moeite waard daar moet je wel wat tijd voor uit trekken.

Dat is mijn ervaring al man dan, ik weet niet of je in de kleine dorpjes bij mensen thuis aan kan komen zetten, ik werd wel uitgenodigd om overal te blijven slapen. Damascus is verder een hele moderne stad, daar zal je geen “vrouw-zijn” problemen krijgen.

http://www.redseachallenge.com/2008/Video.aspx
Hier staat een filmpje tussen van Syrië, met aardig wat Palmyra ertussen en ook een beetje Damascus

Je zou eens op www.landenreizen.nl kunnen kijken, zodat je eerst een aantal video’s van bepaalde bestemmingen kunt bekijken. Ik denk dat je daar veel aan hebt.

Groetjes,

Vanessa