Sterk zijn de schouders die de weelde kunnen dragen. De schouders van Samuel Wanjiru, van Sammy dus, waren niet zo heel erg breed en nog niet zo heel erg sterk. Hij was nog maar 24 jaar, die mooie jongen, die prachtige Keniaanse atleet. Hij moest nog zo veel rennen. Maar hij sprong. Zondagavond liet hij het leven.
‘Ach Sammy, domme domme Sammy. Kijkt niet om zich heen. Doet alles alleen. En vindt de wereld heel gemeen.’
Als knaap van achttien leerde Nederland hem al kennen. Sammy liep in 2005, in Rotterdam, de halve marathon. In een wereldtijd, zoals hij dat in die paar jaren erna nog zo veel vaker zou doen. En alles schijnbaar als vanzelf, zoals dat voor zo veel Keniaanse atleten geldt.
De tol van de roem. Misschien, inderdaad, is die hem noodlottig geworden. Sammy kon niet alleen fantastisch hardlopen, hij verdiende daarmee ook heel wat centen. En daarvan wilde, zo leek het wel, elke Keniaan graag meeprofiteren. Sammy rende en rende - maar raakte ook steeds meer in de stress.
‘Sammy wil bij niemand horen. Zich door niets laten verstoren. Toch voelt hij zich soms verloren, Sammy, hoge toren, Sammy kan niet aan.’
Zo veel was zo mooi aan Sammy. Zoals het feit dat hij nou eens niet de zoveelste ‘Kiplagat’ of andere Kalenjin was die de race aanvoerde. Sammy, een Kikuyu, liet zien dat bijna iedere Keniaan talent heeft. Wacht maar eens tot een Rendile, een Kamba, of een Mijikenda het hardlopen ontdekt! Heus, ieder ander heeft het nakijken.
Thuis liep het allemaal een stuk minder vlot. Sammy raakte in de war, dronk te veel, bedreigde zijn vrouw met een kalasjnikov, en had een verkeersongeluk. Afgelopen zondag zou hij door zijn echtgenote thuis zijn betrapt in het intieme gezelschap van een andere dame. Daarop, zo luidt de lezing nu, sprong hij van het balkon, zijn dood tegemoet.
In Peking, in 2008, won hij goud op de marathon, in de snelste olympische tijd tot nu toe. Volgend jaar, in Londen: dat moest wel een wereldrecord worden.
‘Hoog Sammy, kijk omhoog Sammy. Want daarboven lacht de maan.’