Feiten & Cijfers van Curacao

Oorspronkelijke bewoners

Over de oorspronkelijke bewoners is weinig bekend. Opgravingen geven aan dat Curaçao al honderden jaren bewoond moet zijn geweest. Deze indianen, Arawakken, waren afkomstig van het vasteland van Zuid-Amerika. Bewijs hiervoor is het feit dat ze dezelfde voorwerpen gebruikten en op dezelfde manier werkten, leefden en woonden als de indianen op het Zuid-Amerikaanse vasteland. Het waren primitieve, nog in het stenen tijdperk levende indianen die leefden van de visvangst en plantaardig voedsel. Historici zijn het er niet over eens wie Curaçao heeft ontdekt. Wel bekend is dat het in 1499 ontdekt werd, ofwel door Alonso de Ojeda, ofwel door Amerigo Vespucci, naar wie het Amerikaanse continent is genoemd. Van Vespucci is bekend dat hij Curaçao heeft bezocht. Van een bezoek aan Curaçao door Alonso de Ojeda is geen enkel schriftelijk bewijs bekend. De Spanjaarden noemden de eilanden “Islas de los Gigantes” (Eilanden van de reuzen) omdat de indiaanse bevolking met kop en schouders boven de Spanjaarden uitstak. In 1513 verklaarden de Spanjaarden de ABC-eilanden tot “Islas Inutiles” (nutteloze eilanden) omdat er geen goud en natuurlijke rijkdommen te vinden waren. Daarop werden de indianen als slaven afgevoerd naar het eiland Hispaniola. Tegen het eind van de 16e eeuw kwamen de Hollanders in beeld. Voor de haringvisserij hadden ze veel zout nodig en door de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) besloten de Spanjaarden en de Portugezen geen zout meer aan de Hollanders te leveren. Hun oog viel toen op de rijkgevulde zoutpannen van het Caribische gebied en tevens probeerde men een militair steunpunt in het Caribische gebied te vestigen. In 1633 stichtte de West-Indische Compagnie (WIC) een steunpunt op Sint Maarten en in 1634 veroverde men Curaçao. Dit ging vrij gemakkelijk omdat de Spanjaarden het eiland nauwelijks verdedigden.
Men gebruikte het eiland dus als uitvalshaven, maar door de natuurlijk haven, het Schottegat, ontwikkelde het zich al snel tot een belangrijk handelscentrum. Het werd een stapelplaats van textiel, meubelen en koloniale producten voor de schepen die op doorreis waren naar Amerika en Europa. Van 1673 tot 1800 werd Curaçao door de Fransen verschillende keren aangevallen. Het lukte de Fransen echter niet om Curaçao te veroveren. In 1804, 1805 en in 1807 vielen de Engelsen Curaçao aan. De tegenstand in 1807 was erg gering en de Engelsen namen het eiland in. In 1814 werd Curaçao tijdens de Conventie van Londen aan Nederland teruggegeven. Tegen het einde van de negentiende eeuw bevond Curaçao zich in een diepe crisis. De handel ging sterk achteruit en oogsten mislukten. In 1914 begon de Shell men met de exploitatie van aardolie in Venezuela en dat zou voor Curaçao een ingrijpende gebeurtenis worden. De olie werd namelijk geraffineerd (gezuiverd) op Curaçao, en de bedrijvigheid en de werkgelegenheid namen explosief toe. Een ander gevolg was dat de raffinaderij en andere bedrijven die zich gingen vestigen op Curaçao duizenden buitenlandse werknemers aantrokken. De afhankelijkheid van de raffinaderij hield ook een groot risico in. In 1929 bijvoorbeeld liep de aanvoer en de olieprijs sterk terug met als gevolg dat van de 11.000 mensen die in de olieindustrie werkten er maar 3400 overbleven. In de Tweede Wereldoorlog werd Curaçao eerst door de Engelsen en later door de Amerikanen bezet om het eiland te verdedigen tegen de Duitsers. De raffinaderij leverde een groot aandeel in de brandstofvoorziening voor de legers van de geallieerden en was daarom strategisch van grote waarde. De schade bleef echter zeer beperkt.

Grote veranderingen bracht het “Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden” in 1954. Dit was een verdrag waarin Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen een vrijwel volledige zelfstandigheid van bestuur gaf. Dat betekende autonomie op alle terreinen behalve op defensie en buitenlandse zaken. Op 25 november 1975 werd dit statuut gewijzigd; Suriname werd een geheel onafhankelijke republiek. Op 1 januari kwam daar opnieuw verandering in. Aruba kreeg de “Status Aparte” en sinds die datum bestaan de Nederlandse Antillen uit Curaçao, Bonaire, Sint-Maarten, Sint-Eustatius en Saba. Op Curaçao vond in november 1993 een referendum plaats waarin de kiesgerechtigden zich konden uitspreken over de verhouding met Nederland of volledige onafhankelijkheid. Een overgrote meerderheid sprak zich uit voor het handhaven van de band met Nederland. In 1994 werd ook besloten dat de vijf eilanden binnen één constitutioneel verband zouden blijven samenwerken. Daardoor ziet de toekomst voor de eilanden en dus ook voor Curaçao er een stuk zekerder uit.
Het parlement besliste medio 2000 dat Nederlanders zich vrij mogen vestigen in de Nederlandse Antillen (Landsverordening Toelating en Uitzetting = LTU). De enige voorwaarden die worden gesteld zijn dat de Nederlandse een verklaring van goed gedrag hebben en kunnen bewijzen dat ze beschikken over huisvesting en voldoende middelen van bestaan.
Door de grenzen open te stellen, wilde de Antilliaanse regering de economie stimuleren. De versoepeling van de landsverordening maakt het ook voor bedrijven gemakkelijker om extra kennis binnen te halen. Dit heeft ook een gunstig effect op de concurrentiepositie, want mede door de instroom van economisch actieve personen zou de economie nieuw leven ingeblazen kunnen worden.

Bij de eilandraadsverkiezingen van mei 2003 won de omstreden arbeiderspartij Frente Obrero (FOL) van Anthony Goddett op Curaçao de ruime meerderheid. De partij sleepte acht van de 21 zetels in de wacht, een verdubbeling ten opzichte van 1999. De regeringspartij PAR behield vijf zetels en de Vakbondspartij van Errol Cova behaalde drie zetels. De Nationale Volkspartij PNP daalde van vijf naar twee zetels, de sociale partij MAN behield twee zetels en nieuwkomer LNPA (Geen Stap Achteruit) behaalde één zetel. Godett werd kort voor de verkiezingen vrijgelaten uit de gevangenis, waar hij vastzat op verdenking van het aannemen van smeergeld.
Begin april 2004 viel het Antilliaanse kabinet. De Nationale Volkspartij (PNP) van Ersilia de Lannooy zegde haar steun aan de coalitie op. Daardoor verloor deze de meerderheid in de 22 zetels tellende Staten (het parlement). Ook de Curaçaose vakbondspartij PLKP en de Demokratische Partij van Bonaire (PDB) trokken hun steun aan het gevallen kabinet in.

Omdat de lokale indiaanse bevolking niet geschikt was als arbeidskracht werd de belangrijkste handelswaar de slavenhandel waarmee grote winsten gemaakt werden. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werden vanuit Afrika negerslaven naar Curaçao gevoerd. Deze werden verkocht aan de Engelse, Portugese en Spaanse kolonies waar grote aantallen arbeidskrachten nodig waren voor de enorme landbouwplantages. Rond 1660 was Curaçao uitgegroeid tot het centrum van de Caribische slavenhandel. Men denkt dat er in totaal ongeveer 100.000 slaven naar Curaçao verscheept zijn. Vanaf 1713 ging het bergafwaarts met de slavenhandel o.a. door de Engelse concurrentie. Op Curaçao waren in het algemeen steeds minder slaven nodig vanwege het ontbreken van grootschalige landbouw. In 1795 brak er onder leiding van de slaaf Tula een opstand onder de slaven uit. Aanleiding vormden de slechte leef- en werkomstandigheden op de plantages, maar al snel groeide het uit tot een opstand tegen de slavernij. Na twee weken werden de opstandelingen echter verslagen en Tula werd gedood. Maar ook in het algemeen groeide het verzet tegen de mensenhandel en in 1818 sloot Holland een verdrag met Engeland om de slavenhandel tegen te gaan. Ondanks het feit dat de slavenhandel nog tot halverwege de negentiende eeuw doorging, werd al in 1821 de invoer van slaven op de koloniën verboden. In 1863 werd de slavernij in Holland afgeschaft maar de slaven bleven uiteraard erg afhankelijk van hun vroegere meesters en de oude machtsverhoudingen bleven tot diep in de twintigste eeuw vrijwel ongewijzigd.